Dit stukje schrijf ik in mijn laatste dagen als deken in spe. Nu ligt mijn hand nog in kinderlijk vertrouwen in die van Willem Bekkers die mij in twee maanden minzaam loodst langs een bonte stoet van relevante beroepsgenoten, het OM en de zittende magistratuur, kamerbreed met justitie belaste parlementariërs en bewindspersonen. En nog heel veel meer, tot in Madrid en Wenen toe.
Vanaf 1 maart moet ik het toch echt zelf kunnen. Ook weer niet zo heel erg adembenemend: er is een ervaren Algemene Raad en een deskundig bureau en onze rondgang langs de lokale dekens heeft geleerd dat we ons bewust zijn van de gezamenlijkheid van komende opgaven. En dat zijn er nogal wat. Als ze me vragen wat ik voor programma in gedachten heb, antwoord ik met een dun lachje dat er voor mij weinig te bedenken valt: er is een zeer ambitieus programma in de steigers gezet onder leiding van Willem Bekkers en aan dat werk in uitvoering hoeft voorlopig niets te worden toegevoegd om van de straat te blijven.
De thema’s zijn: toegang tot rechtshulp voor mkb en particulier (hoe vind ik de juiste advocaat voor de juiste prijs – onderzoek Universiteit Groningen), de structuur van de organisatie van de Orde (commissie-Huydecoper), de beroepsopleiding (commissie-Kortmann) en ten slotte het onderzoek naar het toezicht op de advocatuur (Docters van Leeuwen). De uitkomsten van deze onderzoeken zijn er al (Groningen) of zullen er in de eerste drie maanden van mijn dekenaat komen. Ze hebben ongetwijfeld de nodige raakpunten met elkaar én met de implementatie van de Verordening op de vakbekwaamheid. Bij dat alles komt het project Nummerherkenning. Het is zowel het belang van het OM als van de advocatuur om te komen tot een systeem dat waarborgt dat geprivilegieerde telefoongesprekken niet worden getapt als illegale bijvangst bij de massa’s telefoongesprekken die er in Nederland dagelijks in de digitale reservoirs van ons opsporings-apparaat worden opgeslagen. Een technologisch uitdagend dossier, met ook de nodige principiële kanten.
In mijn ‘Stoomcursus deken’ ben ik er van doordrongen geraakt dat de Orde door de wetgever is bedacht, en niet door advocaten en dat dat betekent dat onze organisatie in al haar handelen tenminste compatibel moet zijn met het algemene belang – en dus niet alleen maar het advocatenbelang. Omdat een sterke balie zowel het belang is van de advocatuur als van de rechtsstaat als geheel, valt het met een divergentie van belangen meestal gelukkig wel mee. Maar het verklaart wel waarom je door Kamerleden een tikje anders wordt aangesproken dan door de abonnees van het Advocatenblad.
Aan het werk!
Jan Loorbach