Geschillencommissie Advocatuur
Arbitraal vonnis d.d. 20 december 2007/ ADV07-0148B
(mrs. Jurgens, Van Dijk en Vlaanderen-Mulder)
Advocaat vordert betaling declaratie; cliënt weigert betaling in verband met toevoeging. Cliënt – die zelf tien jaar advocaat is geweest en ter zake goed op de hoogte – heeft welbewust informatie achtergehouden en de advocaat op het verkeerde been gezet; hij zal de declaratie moeten betalen.
Vordering in conventie en verweer in reconventie
De advocaat wenst de declaraties, die de cliënt ondanks herhaalde betalingsherinneringen niet heeft voldaan, ter incasso aan de commissie voor te leggen. De advocaat heeft de cliënt bijgestaan in twee verschillende procedures, een zaak tegen B. en een zaak tegen een verzekeringsmaatschappij. Voor de werkzaamheden heeft de advocaat diverse declaraties verzonden die voor een totaalbedrag van € 3.705,10 onbetaald zijn gebleven.
De advocaat heeft aangevoerd dat de cliënt bij het innemen van de zaak heeft aangegeven niet voor een toevoeging in aanmerking te komen, zodat de advocaat de zaak vervolgens op uurtarief heeft behandeld. Vanwege een wijziging in de Wet op de rechtsbijstand omtrent toevoeging heeft de advocaat op 1 juni 2006 getracht alsnog een toevoeging te verkrijgen, welke is afgewezen. Op 30 augustus 2006 ontving de advocaat van de cliënt een definitieve toevoeging, echter op naam van één van de vorige advocaten van de cliënt. Na tussenkomst van de deken heeft de cliënt een andere advocaat genomen. Gelet op het vorenstaande betwist de advocaat dat hij aansprakelijk is voor de door de cliënt gevorderde schadevergoeding van € 10.000. Daarnaast stelt de advocaat zich op het standpunt dat de cliënt zijn claim niet met stukken heeft onderbouwd.
De advocaat verzoekt de commissie de cliënt te veroordelen tot het betalen van de openstaande declaratie(s) onder betaling van de arbitragekosten en de vordering van de cliënt af te wijzen.
Verweer in conventie en vordering in reconventie
De cliënt stelt zich op het standpunt dat hij de openstaande declaraties niet behoeft te voldoen. De cliënt verwijt de advocaat dat hij hem op uurtarief heeft bijgestaan ondanks een toevoeging. Volgens de cliënt heeft hij meerdere malen aan de advocaat te kennen gegeven dat hij in het bezit was van een toevoeging. Bovendien meent de cliënt dat het door hem te veel betaalde bedrag van € 5.500 ter zake declaraties aan hem dient te worden geretourneerd. Aangezien de advocaat de cliënt geweigerd zou hebben om hem rechtshulp te verlenen, stelt de cliënt dat hij hierdoor schade heeft geleden bestaande uit gederfde inkomsten.
De cliënt verzoekt de commissie de vordering van de advocaat af te wijzen. Voorts verzoekt de cliënt de commissie te bepalen dat hij het bedrag van € 5.500, dat hij te veel heeft betaald, terug ontvangt vermeerderd met rente en kosten. De cliënt verzoekt bovendien een schadevergoeding van € 10.000 vast te stellen, als in de bijlage van het klachtenformulier omschreven.
Beoordeling van het geschil in conventie en reconventie
Vaststaat dat op het door beide partijen ondertekende opdrachtformulier het vakje ‘nee’ staat aangekruist bij de vraag of de cliënt in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp. De cliënt heeft het opdrachtformulier ondertekend retour gezonden aan de advocaat. Blijkens het door de cliënt ingevulde klachtenformulier van de commissie is de klacht op 6 maart 2006 ontstaan en heeft de cliënt eveneens op 6 maart 2006 de klacht aan de advocaat kenbaar gemaakt. Het opdrachtformulier is door partijen eveneens op 6 maart 2006 ondertekend. Het feit dat het opdrachtformulier op 6 maart 2006 door beide partijen is ondertekend en het feit dat de klacht volgens de cliënt – blijkens het klachtenformulier van de commissie – reeds op 6 maart 2006 is ontstaan, komt de commissie niet geloofwaardig voor.
Voorts is voor de commissie komen vast te staan dat de cliënt de advocaat niet op juiste wijze heeft geïnformeerd over de procedure van de aan hem verleende toevoeging. Zo is de advocaat niet tijdig op de hoogte gesteld van de door de cliënt ingestelde bezwaarschriftprocedure – en de uiteindelijke gegrondverklaring van het bezwaar op 8 mei 2006 – omtrent de afwijzing van de toevoeging.
De cliënt heeft op het door hem ingevulde klachtenformulier van de commissie aangegeven: ‘De toevoeging liet hij voor wat het was. Hij is op de hoogte gesteld door mij en E., bovendien heeft hij het gehele dossier ontvangen met toevoeging uiteraard’. Aangezien de advocaat eerst op 6 maart 2006 de zaak heeft overgenomen van advocaat mr. E. en eerst op 8 mei 2006 het bezwaarschrift van cliënt tegen afwijzing van de toevoeging gegrond is verklaard, komt de stelling van cliënt, dat de advocaat door hem en zijn vorige advocaat, mr. E., op de hoogte is gesteld van de toevoeging, de commissie dan ook niet geloofwaardig voor. Derhalve verwerpt de commissie de stelling van de cliënt hieromtrent. De commissie overweegt daarbij dat van de cliënt die als jurist niet alleen beschikt over meer juridische kennis dan de gemiddelde cliënt, maar ook over de nodige professionaliteit, gelet op het feit dat hij het beroep van advocaat tien jaar heeft uitgeoefend, mag worden verwacht dat hij de juiste gegevens niet achterhoudt doch aan zijn advocaat verstrekt.
Gelet op het vorenstaande, de aan de commissie overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de commissie van oordeel dat de cliënt kennelijk welbewust onjuiste informatie aan de advocaat heeft verstrekt, waardoor de cliënt de advocaat op het verkeerde been heeft gezet. Ook overigens is de commissie bij de behandeling niet gebleken dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat verwacht mag worden zodat de vordering in conventie kan worden toegewezen. De door de cliënt in reconventie gevorderde terugbetaling wordt afgewezen. Eveneens kan niet voor toewijzing in aanmerking komen het verzoek van de cliënt tot vaststelling van een schadevergoeding, nu de cliënt dit verzoek op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
De commissie zal voorts de cliënt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 89,25 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt de advocaat geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de cliënt te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de advocaat ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt de cliënt tot betaling van deze kosten.
Hetgeen partijen elk voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht, behoeft – naar het oordeel van de commissie – geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
In conventie
De commissie veroordeelt de cliënt binnen een maand na verzenddatum van dit vonnis aan de advocaat te betalen een bedrag van € 3.705,10.
In reconventie
Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen.
In conventie en reconventie
De commissie veroordeelt de cliënt in de kosten van deze arbitrage, aan de zijde van de advocaat vastgesteld op € 89,25 aan honorarium en verschotten van de arbiters.
Uitspraak bewerkt door Luuk Hamer, advocaat te Amsterdam