DSB-curator Rutger Schimmelpenninck over de faillissementspraktijk

Hij had nooit gedacht dat hij zo ver zou komen, toen hij in 1975 naar zijn eerste faillissement in de Jordaan fietste. Inmiddels behoort Rutger Schimmelpenninck volgens collega-curatoren tot de ‘absolute koningsklasse’. Een curator moet veelzijdig zijn: ‘Als advocaat adviseer je volgens de letter van de wet, als curator hou je rekening met de commercie, de psychologie en de publiciteit.’

De DSB stond op omvallen …
‘De rechtbank belde op een zondag of ik vrijstond, ik heb een conflict check gedaan en vervolgens hoorde ik een tijdje niks. Maandagochtend vroeg was er een run op de bank en werd de noodregeling alsnog uitgesproken. En dan heb je als bewindvoerder bij een bank meteen alle bevoegdheden, dat gaat dus verder dan een gewone surséance. Normaal gesproken ga je vervolgens direct naar de onderneming toe, maar in dit geval sprak ik eerst af met Joost Kuiper, de tweede curator. Maandag om half twaalf zaten we samen bij De Nederlandse Bank. DSB was toen al uit alle betalingssystemen gehaald. Het eerste wat we hebben gedaan was met de andere banken regelen dat klanten bij hen nog drie dagen € 250 per dag konden pinnen. DNB zou na veertien dagen 3000 euro onder het garantiesysteem uitbetalen. Je moet iets doen aan de maatschappelijke pijn, dat mensen hun huur niet kunnen betalen, en ook om schadeclaims te voorkomen.’

Was u verbaasd over de benoeming van een bankier als medecurator?
‘Helemaal niet. Vroeger was een bank een gebouw waar je het geld kon tellen, de administratie lag vast in fysieke boeken en de effecten lagen in de kluis. Nu kun je niets vastpakken. Alles draait om computers en mensen. Je hebt kennis nodig over de werking van de ICT-systemen, de interne controle, het risicomanagement. Anders ben je verloren. Met zijn tweeën moet je in een absolute crisissituatie vier leden van de raad van bestuur vervangen. Dan is het prima dat je verschillende ervaring hebt. We hebben ook een fulltime manager aangenomen die leiding geeft aan het management. Er werken nog zo’n driehonderdvijftig mensen bij DSB om de zaken af te ronden, en er zijn natuurlijk externe adviseurs actief. In het begin waren dat er zo’n vijftig.’

Degenen die nog in dienst zijn leken Scheringa op handen te dragen.
‘Je moet uitgaan van de goede trouw, de positieve kanten van mensen, en je moet ze serieus nemen. Er zitten daar voortreffelijke mensen, die gemotiveerd zijn om er voor de crediteuren het beste van te maken. Zij begrijpen ook dat het faillissement niet onze schuld is. Men ziet in dat het verdienmodel van de bank, dat afhankelijk was van provisies, niet meer haalbaar was. En dat de looptijden van ingeleend en uitgeleend geld niet op elkaar aansloten, wat DSB gevoelig maakte voor een run op de bank.
Het oude bestuur is heel snel vertrokken uit het bedrijf, zo gaat dat doorgaans. Voor hen is het psychologisch heel moeilijk om het faillissement mee te maken. Je probeert ze met rust te laten en je krijgt je informatie vooral van de laag daaronder. Daar zitten mensen die deskundig zijn en vaak ook nieuwe kansen zien, bijvoorbeeld bij een doorstart.’

U was betrokken bij heel veel grote faillissementen. Wat maakt het faillissement van DSB anders dan al die andere?
‘De enorme massaliteit. DSB had vierhonderdduizend rekeninghouders. De bank verkocht een grote verscheidenheid aan producten en dat levert veel complicaties op. Er kwam na het faillissement een vloedgolf aan brieven en telefoons. Het duurt wel een maand of twee voordat je dat hebt gestroomlijnd, maar dat begrijpt iedereen wel.
Wat het heel schrijnend maakt is dat het om particulieren gaat en dat mensen geen rekening hielden met de mogelijkheid van een bankfaillissement. Mensen reageren heel verschillend, de een schrijft een enorme brief over het feit dat hij twee euro teveel betaalt, de ander zit zwaar in de piepzak maar gaat niet tot actie over. Voor die mensen zouden we veel meer kunnen doen. Een oude weduwe weet misschien niet hoe ze onder het garantiestelsel moet claimen. DNB benadert mensen nu actief om ze erop te wijzen dat ze dat nog tot 22 maart kunnen doen.’

Vergt de grote belangstelling een bijzondere aanpak?
‘We hebben een communicatieadviseur ingeschakeld, ook omdat Hendrickx en Lakeman heel vaak de publiciteit halen en er allerlei politieke kwesties spelen. Je moet iemand hebben die primair de pers te woord staat. Dat is niet alleen een kwestie van capaciteit, maar ook om te bezien wat nou verstandig is. Moet ik in NOVA verschijnen, in Radar of in het NOS-journaal? De vraag is altijd of je iets interessants te melden hebt. Zo niet, waarom zou je dan op TV verschijnen?
In ieder geval reageer ik niet op individuele gevallen. Terughoudendheid past ook omdat een curator een soort verlengstuk van de rechtbank is. De pers brengt graag de schrijnende gevallen in beeld. Mijn manier is dan om het dossier van die ene meneer in Ede op te zoeken en met hem te bellen. Het blijkt dan weer een beetje anders te liggen dan op televisie werd gesuggereerd, maar we hebben in ieder geval met hem een oplossing gevonden. Maar dat kan ik natuurlijk niet even met al die duizenden dossiers doen.’

Waarom worden alleen op individuele basis regelingen getroffen met gedupeerden?
‘Zo ligt het op dit moment, maar het kan best zijn dat we met belangenbehartigers tot afspraken komen die meer algemeen zijn. Er is bij DSB-klanten een duidelijke behoefte aan nette, onafhankelijke belangenbehartiging. De mensen hebben meestal al hoge schulden en kunnen geen advocaat betalen. Bovendien heb je een echt gespecialiseerde advocaat nodig, die ervaring heeft op het gebied van het oplossen van complexe zorgplichtvorderingen. De krachten bundelen in een stichting om daarmee de hoge kosten te spreiden is een prima gedachte. Probleem is nu echter dat de governance voor claimstichtingen niet is geregeld. Iedereen kan in een dag een stichting oprichten zonder dat er enig toezicht is op bijvoorbeeld deskundigheid en beloningsafspraken. Het risico bestaat dus dat gedupeerden “in verkeerde handen” vallen en zo opnieuw benadeeld worden. Advocaat Jurjen Lemstra is als specialist op dit gebied samen met anderen bezig met een initiatief voor een soort Claim Code voor stichtingen. Die code moet een minimale waarborg voor de deskundigheid en betrouwbaarheid van dit soort stichtingen opleveren. Maar dat initiatief is nog niet uitgekristalliseerd.’

Hoe bent u in dit vak gerold?
‘Als student in Leiden werd ik penningmeester van de stichting Nederlandse Studenten Compagnie, een club die allerlei kortingen regelde voor studenten. Binnen een maand kwam ik erachter dat de stichting geen economische toekomst had. Door de opkomst van de computer was het concept achterhaald. We hebben de boel toen geliquideerd en 80% uitgekeerd, mijn eerste vrijwillig akkoord. Toen ik in 1975 bij Joop van Praag Sigaar van Boekel solliciteerde heb ik gezegd: ik heb belangstelling voor insolventie, maar hij vond dat helemaal niks. Insolventierecht was in die tijd volstrekt onbelangrijk. Toch kreeg ik binnen een jaar mijn eerste faillissement, een handelsonderneming in de Jordaan. Je kon er alles op afbetaling kopen, maar daar was geen behoefte meer aan door de opkomst van consumentenkrediet. Net als bij DSB: op een gegeven moment is een bepaald verdienmodel achterhaald. In de jaren tachtig ben ik breed bezig gebleven in de ondernemingsrechtpraktijk, en begin jaren negentig ben ik heel actief geweest in insolventiezaken die in Amerika speelden, Medicopharma en HCS. Daar heb ik geleerd hoe je grote zaken moet schikken.’

Waarom in 1999 overgestapt van Boekel naar Houthoff Buruma?
‘Fokker had me drie jaar volledig in beslag genomen. Ik had al mijn andere zaken aan kantoorgenoten overgedragen. Op dat moment stond ik voor de vraag: ga ik weer een gewone praktijk opbouwen, of ga ik naar een groter kantoor waar ik meer ondersteuning kan krijgen bij grote faillissementen? Het is dat laatste geworden.’

Wat is er in dit vak anders dan in de gewone advocatuur?
‘De veelzijdigheid, niet alleen juridisch, maar ook in bestuurlijk opzicht. Bij een klein faillissement doe je alle incasso’s zelf, bij DSB zijn daar vijftig mensen mee bezig. Hoe groter het faillissement, hoe bestuurlijker je bezig bent. Als advocaat heb je de neiging om volgens de letter van de wet te adviseren, maar als curator stel je je op als bestuurder. Je relativeert het juridische, je houdt rekening met de commercie, de psychologie en de publiciteit. Bij Fokker deed De Brauw het juridische werk. Ik heb het eerste jaar niet één keer in de wet gekeken, daar was geen tijd voor. Veel advocaten zouden huiveren bij dat idee. Curatoren zijn soms juridisch minder sterk maar vaak organisatorisch heel goed, je ziet ze ook veel in bestuurlijke functies bij de Orde.’

Is het insolventierecht goed geregeld?
‘Ik zie geen grote knelpunten. Wel zou ik het goed vinden als er een speciale insolventiekamer bij de rechtbank kwam, waar je met alle geschillen rond faillissementen terecht zou kunnen. Dat zou zowel qua tijd als qua expertise winst opleveren. En er zou een oplossing moeten komen voor de lege boedels. Doordat banken hun zekerheden beter voor elkaar hebben, valt er voor curatoren in kleinere faillissementen vaak bitter weinig te verdienen. In andere landen, bijvoorbeeld Zwitserland, handelen de rechtbanken de kleine faillissementen af en komen de kosten voor rekening van de staat. Ik vind dat dat ook zo hoort. En het hoeven niet altijd advocaten te zijn die dat werk doen. Als het enkel gaat om stoelen en tafels verkopen kunnen ook faillissementsmedewerkers als curator optreden.’

Zijn de uurtarieven voor curatoren te laag?
‘Door die relatief lage tarieven voor curatoren, tot maximaal € 300, is een aantal kantoren ermee gestopt als curator op te treden, dat vind ik jammer. Voor hele grote faillissementen is er nu een afwijkende afspraak van de rechtbank Amsterdam met een paar grote kantoren. De rechtbank en de crediteuren vinden het in die gevallen economisch verantwoord en noodzakelijk om gespecialiseerde curatoren in te huren. Dat speciale tarief kan oplopen tot € 430. Ik ben daar tevreden mee.’

Hebt u nog tijd voor leuke dingen?
‘Jazeker, voor Amsterdamse en Twentse leuke dingen. In Amsterdam zit ik in het bestuur van een hofje, ik ga graag naar de opera en vervul een functie bij het Amsterdams Historisch Museum. Ik ben geïnteresseerd in geschiedenis. In Twente geniet ik van de natuur en van het huis waar we elkaar als familie ontmoeten.’

Nog tips voor jonge mensen met belangstelling voor het curatorschap?
‘Begin er alleen aan als je bestuurlijk bezig wilt zijn. Start met kleine faillissementen, en specialiseer je niet te vroeg. Een goeie curator heeft een brede algemene kennis van het ondernemingsrecht. Realiseer je dat je bij grote faillissementen je andere cliënten voor langere tijd moet laten schieten. Je moet lenig zijn, je bent verantwoordelijk voor de totaliteit, maar je moet je ook in individuele kwesties verdiepen. In de eerste fase ben je een crisismanager, daarna moet je als een soort superprobleemoplosser eindeloos veel verificatie- en andere geschillen oplossen. Je moet durven beslissen, durven doen.’

Trudeke Sillevis Smitt, Vakredacteur Advocatenblad

Advertentie