Verdachten weigeren hun medewerking aan onderzoek dat moet leiden tot een advies aan de hand waarvan de rechter bepaalt of sprake is van een ‘gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens’ op grond waarvan een tbs-maatregel is gerechtvaardigd. Een afschuwelijk geval leidde onlangs tot een geslaagd burgerinitiatief en dus tot agendering in de Kamer.
Ruim vijftien jaar geleden is al wettelijk geregeld dat de de tbs-maatregel bij een dergelijke weigering zonder voorafgaand onderzoek kan worden opgelegd; er moet dan wel zo veel mogelijk gezocht zijn naar andere relevante informatie. Maar makkelijker wordt het met een weigering voor de rechter natuurlijk niet.
Nu wordt advocaten aangewreven dat zij hun cliënten adviseren om medewerking aan een tbs-onderzoek te weigeren. Voor een dergelijk verwijt is geen plaats.
Bij ernstige en schokkende delicten met onnoemelijk leed is het terecht dat de maatschappij resoluut en met zware maatregelen reageert. Daarvoor mobiliseert die maatschappij een stoet van actoren die zijn toegerust met aanzienlijke bevoegdheden en instrumenten. Daartegenover heeft de verdachte vaak alleen zijn advocaat. En die is ervoor om samen met hem te bepalen wat onder de gegeven omstandigheden zijn belang is. Als de wet aan de verdachte de ruimte laat om medewerking aan tbs-onderzoek te weigeren, dan is er ruimte voor een keuze en de advocaat heeft dan de taak de voors en tegens van de alternatieven met zijn cliënt op een rij te zetten. Doet hij minder, dan schiet hij tekort.
Dat een cliënt die verkiest te weigeren een persoon is die ‘zonder behandeling nooit meer op de maatschappij mag worden losgelaten’ (iets wat we afgelopen weken in de media konden horen) kan heel goed waar zijn, maar dat is een stelling waar die andere actoren – onder wie dus de wetgever – wat mee moeten, en niet – in elk geval niet in eerste instantie – de advocaat en zijn cliënt.
De tbs-advocatuur ziet en erkent het belang en de waarde van de behandeling ten volle. Tbs’ers die na voltooiing van hun behandeling weer terugkeren in de maatschappij hebben een relatief lage recidivescore. Dat is goed voor de tbs’er en dat is goed voor de maatschappij. Maar de zeer lange duur van de behandeling, gepaard aan grote onzekerheid over het moment van afronding; de groeiende instroom in de uitzichtloze long stay; het ‘knijpen’ in het verlofbeleid en de lage behandelintensiteit: dat zijn omstandigheden waarover een advocaat zijn cliënt dient voor te lichten.
Verbetering van het op zichzelf zo waardevolle tbs-instrument is in het belang van alle partijen en zal de beduchtheid voor het ondergaan ervan verminderen. Aan die verbetering willen advocaten graag hun medewerking verlenen; zo ook de Orde.
Jan Loorbach