De bemiddelende rol van de lokale dekens werkt volgens adviseur Docters van Leeuwen beter en disciplinerender dan hij had gedacht. ‘Daar moeten we zuinig op zijn’, aldus de onderzoeker in zijn rapport over het toezicht op de advocatuur, dat hij 8 april jl. presenteerde. Daarin noemt Docters de bemiddelende rol van de deken zelfs als een van de redenen waarom in de advocatuur geen ‘AFM-achtige’ extern toezichthouder moet worden ingevoerd. Bij de officiële overhandiging van het rapport zei algemeen deken Jan Loorbach dat advocaten en vooral dekens en oud-dekens trots zijn dat Docters van Leeuwen in het instituut van de deken een uniek instrument heeft aangetroffen om een beroepsgroep ‘geolied te laten draaien’. ‘Als lokale deken heb ik mij inderdaad vaak een oliemannetje gevoeld’, aldus Loorbach tijdens de persconferentie. Tegelijkertijd omarmt de Algemene Raad het idee van Docters van Leeuwen dat de deken minder ‘broederlijk’ en meer ‘vaderlijk’ of zelfs ‘bovenmeesterlijk’ zou moeten worden. Daartoe zou de deken boetes moeten kunnen uitdelen als bijvoorbeeld de opleidingsverplichting niet is nagekomen, of de financiële verantwoording niet wordt aangeleverd. En de dekens zouden bij elke klacht die zij doorgeleiden naar de raad van discipline een standpunt moeten innemen over de vraag of de klacht gegrond is en zo ja, welke sanctie zou moeten worden opgelegd.
Niet bang
Verliezen advocaten zo niet het veilige gevoel dat ze bij de deken terechtkunnen met problemen en conflicten? Met andere woorden: gaat de vertrouwelijke en bemiddelende rol die nu juist zo wordt geprezen niet verloren als de lokale dekens dergelijke bevoegdheden krijgen? Loorbach is er niet bang voor: ‘Ik geloof niet dat het gevaarlijk is die weg op te gaan, maar ik zie wel een zekere verschuiving. Ik denk dan met name aan het voorstel dat de lokale deken bij het doorgeleiden van klachten naar de raad van discipline altijd een dekenstandpunt moet innemen. Maar de volgordelijkheid der dingen zal het afschrikwekkende effect hiervan naar mijn verwachting beperken. Als een cliënt bij de deken klaagt, gaat die eerst op zoek naar een oplossing, zonder dat hij een oordeel geeft. Pas als de bemiddelingsfase achter de rug is en niets heeft opgeleverd, moet hij zijn oordeel geven.’
Acceptgiro’s
De sanctiebevoegdheden die Docters van Leeuwen aan de dekens zou willen toekennen ziet Loorbach niet als een gevaar. ‘De sancties in de adminis-tratieve sfeer hebben denk ik geen nadelig effect op de status van de deken als vertrouwenspersoon. Je moet dat meer zien als acceptgiro’s die vanuit het bureau van de Orde worden verzonden. Wat ons betreft krijgt de deken niet de mogelijkheid een advocaat te schrappen. En schorsing zou de deken niet als sanctie, maar alleen als ordemaatregel moeten kunnen toepassen, als dat nodig is omdat een advocaat de praktijk niet goed kan voeren.’
Onder de paraplu
In zijn onderzoeksrapport werpt Docters van Leeuwen de vraag op wie zich eigenlijk met recht advocaat mag noemen: ‘Is iemand die zich twintig jaar geleden heeft laten inschrijven op het tableau, die nu alleen maar adviezen geeft en nooit meer een rechtszaal van binnen ziet, nog een advocaat? Of is hij een “gewoon” juridisch adviseur, die “schuilt” onder de paraplu van geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht?’ Volgens Docters van Leeuwen moet over deze vragen een ‘weliswaar fundamentele maar niet langdurige discussie’ worden gevoerd. Tijdens de persconferentie merkte deken Jan Loorbach ‘terzijde’ op dat het voor de toegankelijkheid van de advocatuur nodig is dat advocaten alle soorten diensten aanbieden, die klanten binnen de grenzen van het toelaatbare vragen. ‘Dat advocaten hun diensten over zo’n enorme bandbreedte aanbieden is dus eerder een vervulling van de opdracht van de Advocatenwet dan een probleem’. Dat klinkt als eerste aanzet voor de discussie die Docters van Leeuwen wenst.
Het rapport van Docters van Leeuwen is te lezen op advocatenorde.nl.
Trudeke Sillevis Smitt