De ontwikkeling die de sociale advocatuur in 35 jaar heeft doorgemaakt kan niet beter worden geïllustreerd dan door het boek dat ter gelegenheid daarvan is verschenen. Het is luxueus gebonden, gedrukt op op chic crèmekleurig papier en uitgegeven door Sdu uitgevers, de voormalige Staatsdrukkerij/-uitgeverij. De sociale advocatuur, begin jaren zeventig ontstaan als reactie op het juridische establishment, is deel geworden van dat establishment.
Deze ontwikkeling blijkt ook uit de loopbanen van de beeldbepalende personen. Theo de Roos, begonnen bij de rechtswinkel Amsterdam is al weer jaren hoogleraar strafrecht (al is hij daarnaast altijd advocaat gebleven); Pieter Boeles, sociaal advocaat van het eerste uur, is hoogleraar immigratierecht geworden; Leo Spigt ‘begon als sociaal advocaat, maar werd daarna een gehaaide verdediger van no-nonsense-ondernemers’ zoals Gerrit van der Valk en Joep van den Nieuwenhuyzen (Trouw 2 mei 1996); Peter Ingelse, een van de advocaten die het opnam voor het Amsterdams Advokatenkollektief toen dit werd vervolgd voor opruiing, is sinds kort voorzitter van de Ondernemingskamer van het Amsterdamse hof; en de hoofdredacteur van dit boek, Miep Westerveld, is inmiddels keurig buitengewoon hoogleraar Sociale rechtshulp aan de Universiteit van Amsterdam.
Deze ontwikkeling is tamelijk eenvoudig te verklaren. De eerste sociale advocaten waren niet alleen hemelbestormers, het waren vooral ook heel goede juristen. Een tweede, meer menselijke verklaring komt van Theo de Roos: ‘Ook sociale advocaten gingen in de loop der tijd qua inkomen hogere eisen stellen aan hun baan en carrière, bijvoorbeeld om een huis te kunnen kopen of om ook eens een weekje naar New York te kunnen gaan.’1 Want let wel, op sociale advocatencollectieven verdienden advocaten, secretaresses en schoonmakers oorspronkelijk allemaal evenveel. Het was geen armoe, maar zeker ook geen vetpot. En de politieke oriëntatie was strikt links. Zo zocht het Amsterdams Advokatenkollektief, bestaand uit acht net afgestudeerde juristen, ‘seniores’, lees: (buiten)patroons, van wie werd geëist ‘de links-politieke stellingname van het kollektief te onderschrijven’ en ‘de bereidheid volledig in het kollektief op te gaan, ook financieel’, waar met oog voor de werkelijkheid aan werd toegevoegd: ‘Over een overgangssituatie valt natuurlijk te praten’ (p. 14).
De Orde toonde weinig animo de sociaal bewogen hemelbestormers ter wille te zijn, zo blijkt uit de bijdrage van Tatiana Scheltema. Zij citeert Leo Spigt: ‘Men vond dat “advocaten uit Moskou en Peking de gelederen van de advocatuur waren binnengeslopen”.’ (p. 14). De Amsterdamse Raad van Toezicht zag er echter wel wat in. Toen Lex Grosheide, lid van de Raad, zich bereid verklaarde als patroon op te treden, was het spreekwoordelijke eerste schaap over de dam. Overigens is het onjuist de indruk te wekken dat het allemaal in Amsterdam is begonnen. Het eerste kollektief is geopend in Utrecht, op 1 oktober 1974, veertien dagen later gevolgd door dat in Amsterdam. De beweging is echter, zo beamen alle betrokkenen, in gang gezet door het ‘Zwarte nummer’ van Ars Aequi: ‘De Balie, een leemte in de rechtshulp’, van juni 1970. Volgens Westerveld begon hiermee de geschiedenis van de sociale rechtshulp. Het boek had dus beter 40 jaar sociale rechtshulp kunnen heten. Verder is iedereen het er wel over eens dat de toen geconstateerde leemte is opgevuld.
Aan de hand van de bijdragen aan dit boek, geschreven door veel direct betrokkenen, kunnen twee conclusies worden getrokken. De eerste is dat de sociale advocatuur enorm veel heeft bereikt. Het recht van gedetineerden, werknemers, huurders, mishandelde vrouwen en asielzoekers – om enkele in het oog springende categorieën te noemen – is door de sociale advocatuur op de kaart gezet. Indien nodig werden de leerboeken door de advocaten zelf geschreven. De tweede is dat nu de sociale advocatuur onderdeel is geworden van het establishment, zij haar karakter heeft verloren. ‘Het was een short-cut naar de macht’, aldus Rueb (p. 54). Of, in de woorden van Van Staden ten Brink: ‘Wie het over de sociale advocatuur heeft, heeft het – een enkele diehard uitgezonderd – over het verleden’ (p. 171). Het wachten is daarom op een nieuwe generatie die nieuwe leemtes in kaart brengt en zich op goede gronden afzet tegen de (gevestigde) Orde.
Miep Westerveld, Willem Bekkers, Lotje van den Puttelaar, Tatiana Scheltema, Jan Suyver (red.)
35 jaar sociale advocatuur
Sdu Uitgevers, Den Haag 2010.
ISBN 978 90 123 8339 4.
Het boek is te bestellen via http://www.sdu.nl/catalogus/9789012383394 of via Sdu Klantenservice 070-3789880.
(René Klomp, rechter, ex-advocaat)
Noot
1. Sjoerd Faber en Gretha Donker, Sociale advocatuur in Nederland vanaf 1970: een interview met Theo de Roos, in: Georges Martyn e.a. (red.), Geschiedenis van de advocatuur in de Lage Landen, Uitgeverij Verloren, Hilversum 2009.