Als rechtbankverslaggever ging ik altijd liever naar een fraudezaak of een burentwist over coniferen dan naar een zedenzaak. Zodra ‘242’ in het spel was, bekroop me altijd het gevoel een onwelkome gast te zijn, wat werd benadrukt wanneer de advocaat de verwijdering van de pers verzocht. De sfeer was altijd gespannen, met een bevoogdende aanklager, empathische rechters, snikkende getuigen, pompeuze psychiaters, boze familieleden en nerveuze verdachten. Voor de advocaat is de rol van boeman weggelegd. Ik moet bekennen dat ik weleens een pleidooi oversloeg, soms omdat er een deadline was, soms omdat je na zoveel ellende te hebben aangehoord het idee had dat het onverdedigbare werd verdedigd.
Het pas verschenen boek Zeden. Strafprocessen-van-de-eeuw, het tweede deel uit de serie Topadvocaten schrijven misdaadgeschiedenis, toont aan dat ook, juist ook, zedenzaken twee kanten hebben. Plus de kant van de waarheid. Dat laatste is zaak van de rechters, maar meer nog dan bij moord-, fraude- of drugsprocessen is de bewijsvoering er een crime op zich. Er zijn nogal wat zaken waar het woord van de aangeefster, zonder steunbewijs, tegenover dat van de verdachte staat, wat niet genoeg behoort te zijn voor een veroordeling. Sommige rechtbanken laten zich bij zulke zaken leiden tot ethische overwegingen in plaats van juridische, zoals blijkt uit Esther Vroeghs relaas ‘De veelbelovende spits en het meisje’ over vier jonge voetballers die buitenseks hadden gehad met een meisje. Nergens uit het dossier bleek dat er sprake was van dwang, een bejaarde getuige beweerde zelfs het tegenovergestelde, maar toch werden de vier op basis van een aangifte veroordeeld voor verkrachting.
In de twintig bijdragen worden allerlei soorten zedenzaken belicht, van een Loverboy-zaak tot een uit een hand gelopen sm-spel; van een jongeman uit Papoea Nieuw-Guinea die in een volle tram per ongeluk met zijn peniskoker tegen het achterwerk van een vrouw kwam tot de gestolen foto’s van Manon Thomas; van een Marokkaanse Nederlander die na een lustmoord vluchtte naar zijn geboorteland waar hij de galg ternauwernood ontliep tot een voor ontucht veroordeelde zeilleraar die een uitzending van Peter R. de Vries probeerde tegen te houden. Een deel van de twintig meewerkende advocaten had ook al een bijdrage geleverd aan de Moord-bundel die een jaar geleden is uitgekomen, onder wie de jonge leden van de ‘Geniale Generatie’ (Ausma, Vroegh), alsmede de gevestigde orde met onder meer Plasman, Van Oosten en Knoops. Laatstgenoemde belichtte een zaak waarin een ondernemer werd beschuldigd van aanranding. Tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris was echter gebleken dat de minnaar van één van de aangeefsters als politieagent een dubieuze rol had gespeeld bij het onderzoek. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken, maar hij bleef een getekend man.
Dat thema komt bij meer zaken voor. John Peters schrijft over een 54-jarige zakenman die als een kluizenaar leeft nadat hij was aangeklaagd voor incest. Er bleek niets van te kloppen, maar zijn normale bestaan was voorbij. Zijn collega Job Knoester stond een tbs’er bij wiens situatie uitzichtloos is, mede dankzij een zenuwarts die meer denkt aan zijn eigen loopbaan dan het lot van zijn patiënt. Het boek eindigt in mineur met een Engelsman die perverse seks had met Marokkaanse schandknapen. Zijn advocaat Han Jahae – die de zaak zo smerig vond (letterlijk) dat hij hem wilde opgeven – schrijft dat de man niet zozeer de straf vreesde (die viel mee, met negen maanden cel) als wel de Engelse schandaalpers die inderdaad een heksenjacht op hem zou openen. De veroordeelde verhing zichzelf kort voor kerst.
Het is een extreem voorbeeld, maar het geeft aan hoe belangrijk een evenwichtige verslaggeving is. Dat heb ik van dit boek geleerd, mocht ik ooit in de rechtbankjournalistiek terugkeren.

Patrick van IJzendoorn, journalist

Advertentie