Het zwijgen had goud moeten opleveren, en het advies om te zwijgen had zeker goud gekost, maar de uitkomst zal die gevoelswaarde niet hebben gehad.
De Marokkaanse verdachte moest zich verweren tegen beschuldigingen die neerkwamen op betrokkenheid bij een zedenzaak. Bij de politie had hij met vuur ontkend en dit kracht bijgezet met dramatische bezweringen. Zo zwoer hij op het graf van zijn moeder dat hij er niets mee te maken had. ‘Ik zweer het, ik zweer het!’ Intussen stapelden de bewijsmiddelen zich op, en zijn raadsman had hem geadviseerd om ter zitting een beroep te doen op het recht om te zwijgen. De raadsman was een bekende Nederlander, wat betekende dat de ontkenning met andersoortige magische formules werd voortgezet. ‘Wie kent niet de missers van Schiedam, en van Putten, en van Zutphen, en moet er nu een misser met een volgende plaatsnaam aan worden toegevoegd? Aan plaatsnamen geen gebrek, maar willen wij dat?’ Een dergelijke tragiek kon alleen worden voorkomen, aldus de raadsman, door een keur van deskundigen te horen, want zonder deskundigen zou men niet van waarheidsvinding kunnen spreken, maar alleen van giswerk, van staren in een glazen bol, om het woord ‘broddelwerk’ maar niet in de mond te nemen.
Een week later was er een andere Marokkaan die zich moest verantwoorden, voor een vechtpartij, en ook bij hem waren er veel bewijsmiddelen. En ook hij ontkende met een bozige emotie. Er was echter één verschil: de verdachte sprak en de advocaat zweeg. De verdachte bleef spreken: over zijn verbijstering over zoveel onrecht, over de politie die niets moest hebben van Marokkanen – en de advocaat bleef zwijgen. Pas bij het pleidooi nam deze het woord en sprak: ‘Natuurlijk heeft mijn cliënt het gedaan.’
Het was een onverwachte wending. Tot dan toe had het verloop van de zitting een zekere voorspelbaarheid gehad, maar die paar woorden vormden een keerpunt. De oren waren gespitst. De rechters observeerden vanuit hun ooghoek het effect op de verdachte, maar deze vertoonde geen extra emotie, alsof het hem niet aanging. De raadsman ging vervolgens uitvoerig in op de achtergronden van zijn cliënt, die hij al tien jaar kende, en hij nam rustig alle scenario’s door. Wat stond de rechtbank te doen, bij deze man, met deze achtergrond en deze vaardigheden, en welke keuzes deden zich voor?
De opstelling van de raadsman was van grote klasse. Of het Hof van Discipline gecharmeerd zou zijn van deze wijze van verdediging, was natuurlijk de vraag. Als het mis zou gaan, en de cliënt diende een klacht in, dan waren de rapen gaar. Uit alles sprak echter een grote betrokkenheid. En verder het besef dat regels niet voor zichzelf zijn, maar om een groter belang te dienen.
‘Heb lief, en doe wat je wilt.’ Het zal de raadsman verrassen, maar aan dit citaat van kerkvader Augustinus deed zijn optreden denken. Waarbij ‘liefde’ duidt op inzicht in de persoon, en op toewijding, respect en verantwoordelijkheid. Vanuit die opstelling is het voorstelbaar dat een advocaat vrijheid van handelen wint door de procedureregels steeds meer te doorgronden vanuit hun diepste bedoeling: garanties bieden voor een op maat gesneden en correcte bejegening in een zakelijke wereld. Alleen op die voorwaarde kan een advocaat tevens rechter zijn over zijn cliënt.
In beide zaken werden de ten laste gelegde feiten bewezen verklaard. In de laatste zaak lag er een overvloed aan gegevens die van pas kwam bij de uiteindelijke beslissing over de verdachte. In de eerste zaak ontbrak elk zicht op motief en achtergronden. De persoon was achter het zwijgen verdwenen. Het laat zich raden dat dit gevolgen had voor de overige beslissingen.
Jan van der Does