Docters van Leeuwen baseert zijn voorstellen op de maatschappelijk geldende opvattingen over toezicht op de advocatuur, maar die opvattingen heeft hij nauwelijks onderzocht.

Toen de redactie van het Advocatenblad besloot tot restyling van dit clubblad (de oplettende lezer was dat natuurlijk niet ontgaan) was dat omdat twee marktonderzoeken daartoe aanleiding gaven. Onderdeel van die restyling vormt een grotere plaats voor interviews. Aldus werd Arthur Docters van Leeuwen onlangs geïnterviewd naar aanleiding van zijn rapport over toezicht op de advocatuur. De voorpagina kopte ‘Geen grote misstanden, toch urgent probleem’. Docters van Leeuwen stelt: ‘Het toezicht is […] te weinig voorspelbaar en kenbaar. Zoals gezegd: dat heeft niet geleid tot misstanden. Maar omdat er een duidelijk verschil bestaat tussen deze maatschappelijk geldende opvatting over toezicht en wat er feitelijk gebeurt, is er wel een urgent probleem.’(Advocatenblad Special Tucht & Toezicht 9 april 2000, p. 2-5).
Zijn voorstellen om het toezicht op de schop te nemen baseert Docters van Leeuwen op de maatschappelijk geldende opvatting over toezicht op de advocatuur. Hoe heeft hij nu onderzocht wat die maatschappelijk geldende opvatting is?
Uit zijn rapport wordt duidelijk dat hij een aantal algemene rapporten over toezicht (waaronder zijn eigen) en goed bestuur, over corporate governance en over behoorlijke advocaten heeft bestudeerd. Daarnaast heeft hij gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de Orde, het ministerie van Justitie, lokale dekens en leden van de Raad van Toezicht en nog zo wat. Deze gesprekspartners maken allemaal deel uit van of hebben te maken met het juridisch bedrijf. Deze vormen daarmee geen goede afspiegeling van de Nederlandse maatschappij. Terwijl ik de aangehaalde rapporten niet heb gelezen, kan ik in het rapport van Docters van Leeuwen geen verwijzing vinden naar (een) onderzoek(en) naar de maatschappelijk geldende opvatting over toezicht op de advocatuur.

Basis is dunnetjes
Waar Docters van Leeuwen zijn belangrijkste conclusie baseert op de maatschappelijke opvatting, is in zijn rapport onduidelijk wat deze opvatting is en hoe hij daarvan kennis heeft genomen. Daarom achtte ik de tijd gekomen voor een volstrekt niet representatief marktonderzoek, uitgevoerd in april 2010 onder 18 respondenten/rechtssubjecten (waarvan twee minderjarig). Zie het kader.

Uitkomsten eigen marktonderzoek
Bent u bekend met het bestaande toezicht op de advocatuur? Moet dat toezicht worden veranderd?
Ja Nee
Ja Weet/niet geen mening
Ja Nee
Ja Ja
Ja Ja
Ja Ja
Ja Ja
Ja Ja
Ja Ja
Nee Ja
Nee Weet/niet geen mening
Nee Weet/niet geen mening
Nee Nee
Nee Weet/niet geen mening
Nee Weet/niet geen mening
Nee Weet/niet geen mening
Nee Weet/niet geen mening
Nee Nee

Totaal = 18 Nee = 4
Nee = 9 Ja = 7
Ja = 9 Weet niet/ geen mening = 7

Welke conclusies kunnen hier worden getrokken? De eerste is dat 50 procent van de ondervraagden niet bekend is met het bestaande toezicht; 62 procent vindt dat het toezicht niet moet worden veranderd, althans weet dat niet, althans heeft daarover geen mening, en 38 procent vindt van wel.
Van degenen, die niet bekend zijn met het toezicht vindt 88 procent dat het niet moet worden veranderd, althans heeft daarover geen mening. Opvallend is de ene respondent, die zegt er niet bekend mee te zijn, maar toch vindt dat het moet worden veranderd (die was overigens niet minderjarig). Van degenen die wel bekend zijn met het toezicht vindt 77 procent dat het moet worden veranderd, waarvan 14 procent (1 respondent) overigens vindt dat het toezicht in zijn geheel moet worden afgeschaft.
Een brede maatschappelijk gedeelde opvatting, die bovendien urgent is, dat het toezicht moet veranderen, komt hieruit niet naar voren. De basis voor de aanbevelingen van Docters van Leeuwen, die misschien nog moeten worden uitgewerkt in nadere richtlijnen van de Orde maar vergaande verandering zou betekenen terwijl deze niet in de hele balie warm zijn ontvangen, is dan ook dunnetjes.

Maatregel voor één procent
Alhoewel Docters van Leeuwen uitdrukkelijk niet advocatuurlijke misstanden noemt als reden voor zijn voorstellen, is het toch goed om te kijken naar jaarverslag van het Hof en de raden van Discipline, dat recent voor het eerst verscheen. Daaruit blijkt dat in 2009 over 15.791 advocaten 1020 klachten zijn ingediend bij de verschillende raden. Voor wat betreft de beslissingen op die klachten valt op dat 65 procent ongegrond werd verklaard, dan wel niet heeft geleid tot een maatregel. In 25 procent van de gevallen werd een waarschuwing of een berisping opgelegd, in 10 procent een (voorwaardelijke) schorsing of schrapping. Ervan uitgaande dat elke klacht zag op één advocaat, is daarmee geklaagd over 6 procent van alle advocaten, hetgeen voor 1 procent van alle advocaten heeft geleid tot een maatregel.

Verleden week keek ik naar het verhoor van de Amerikaanse Senaatscommissie van Lloyd Blankfeyn, CEO van Goldman Sachs. Carl Levin, voorzitter van die commissie, vroeg hem waarom zijn bank de klanten complexe beleggingsproducten had verkocht, die waardeloos waren geworden, waartegen Goldman Sachs zelf had gespeculeerd en waarmee hij miljarden had verdiend. Blankfeyns weifelende en ontwijkende antwoord deed mij denken dat wij het zo slecht niet doen.

Martijn Maathuis, redactielid

Advertentie