Rinnooy Kan, voorzitter Raad van Advies

Alexander Rinnooy Kan heeft de afgelopen twee jaar tijd gevonden voor het voorzitterschap van de Raad van Advies van de Orde. Ook bij deze professionele organisatie met ‘een bijzondere structuur’ heb je soms ‘voor de scherpte externe waarnemers nodig’. Maar een externe toezichthouder? Liever ‘op een andere manier het probleem oplossen’.

Sinds twee jaar is Alexander Rinnooy Kan voorzitter van de Raad van Advies. De leden kunnen de Orde gevraagd en ongevraagd van advies dienen over het functioneren van de advocatuur als vitaal onderdeel van de rechtsstaat.

Was u al bekend met de advocatuur toen u ‘ja’ zei op de uitnodiging?
‘In mijn tijd bij ING heb ik van dichtbij kennisgemaakt met de advocatuur, bij de ondersteuning van onze nationale en internationale avonturen. Dat was steeds weer een groot plezier. Niet goedkoop, maar hoge kwaliteit. Ik heb ook een aantal kennissen aan de andere kant van het spectrum, de sociale advocatuur. Ongelofelijk gemotiveerde mensen die het helaas zakelijk moeilijk hebben. Daar komt de toegankelijkheid tot de advocatuur op een bepaald moment in het geding. Tot het onmogelijke is niemand gehouden.’

Zorg over de toegankelijkheid van de advocatuur was een belangrijke reden voor het oprichten van de Raad. Recent Gronings onderzoek bevestigde dat er bij het mkb en bij particulieren onvrede heerst over de tarieven en de helderheid van de dienstverlening. Terecht?
‘Daar heb ik nog geen afgerond oordeel over. We zijn nog volop in de aanvangsfase, beginnen elkaar te leren kennen. Ik heb zeker niet de behoefte nu al veranderingen wenselijk te achten. Dat zou arrogant zijn na zo’n korte tijd.’

De Raad zit er al twee jaar.
‘U moet het tijdsbeslag niet overschatten. Het gaat om vier vergaderingen per jaar, in totaal kost het zo’n twintig uur. Het is tamelijk bescheiden.’

En het is niet uw enige nevenfunctie. Momenteel heeft u er zo’n twintig. Is het mogelijk zo veel functies goed te vervullen?
‘Het zijn bijna allemaal adviserende functies. Toezichthoudende functies brengen veel meer verantwoordelijkheid mee. Het voordeel van zo’n breed palet aan adviserende functies is dat je vanuit veel gezichtspunten naar Nederland kunt kijken. Daarom ben ik niet terughoudend in het ingaan op zulke verzoeken.’

Ongrijpbaar
Wat is uw indruk tot nu toe?
‘De Orde is een levendige professionele organisatie, waarvan de leden het belang ten volle inzien. En men wil graag invloed uitoefenen op hoe dat belang wordt behartigd. De betrokkenheid is groot. Allemaal heel positief.
De structuur van de Orde is wel bijzonder. De rollen die het College van Afgevaardigden en de Algemene Raad spelen, moet je even op je in laten werken. Ik ben dat nergens anders tegengekomen. Ik begrijp dat er reden is om daar nog eens kritisch naar te kijken [door de commissie-Huydecoper, red.] en ben benieuwd naar wat het herbezinningsdebat daarover gaat opleveren.’

Ziet u zichzelf nu voornamelijk als toeschouwer of wilt u daadwerkelijk invloed uitoefenen?
‘Adviseurs willen altijd invloed uitoefenen. Als er niet naar je geluisterd wordt, is de aardigheid er gauw af. Ik hoop dat onze adviezen een bescheiden, maar niet verwaarloosbare rol spelen in de verschillende discussies.’

Bescheiden.
‘We moeten onze rol niet overschatten, gezien onze rol en de tijd die we er jaarlijks aan besteden.’

De enige logische functie die welbeschouwd nog ontbreekt aan Rinnooy Kans carrière is een baan in de diplomatieke dienst. In een portret van Kan in NRC Handelsblad uit 2005 valt te lezen hoe hij als directeur van de Aziatische activiteiten van ING een bankvergunning in China wist te regelen bij de berucht langzaam opererende Chinezen. Zijn toenmalige bestuursvoorzitter Aad Jacobs was naar eigen zeggen ‘te bot’ voor de subtiele omgangsvormen die met Aziaten in acht dienen te worden genomen.
De diplomatieke inslag en voorkeur voor het werken achter de schermen, maakt Rinnooy Kan niet bij iedereen even populair. De wat ongrijpbare wiskundige is lastig tot geprofileerde uitspraken te verleiden. Dat wekt weerstand. Hij is intelligent, maar wat vindt hij nou precies? Rinnooy Kan: ‘Dan letten ze toch slecht op’.

Elkaar de maat nemen
Hoe verloopt de samenwerking met de Algemene Raad?
‘Uitstekend. Oud-deken Willem Bekkers is zeer actief geweest in het ons voorzien van informatie.’

In uw reactie op de Verordening op de vakbekwaamheid maakte u anders geen geheim van uw ergernis. U schreef: ‘De Raad van Advies wordt in een zeer laat stadium geconsulteerd. Voor een constructieve bijdrage acht de Raad van Advies het wenselijk vroegtijdig te worden betrokken in het traject.’ Dat klinkt als een uitbrander.
‘Laten we het niet zwaarder maken dan het is. Het hoort bij de aanvangsfase waarin we ons nog bevinden.’

U voelt zich wel serieus genomen?
‘Zeker. De deken is mijn meest frequente contactpersoon. Naar mijn volle overtuiging is hij zeer gemotiveerd en ik heb geen enkele twijfel aan zijn inzet.’

Als het wel meevalt en uw contact met de deken zo goed is, had u ook even met hem kunnen bellen.
‘We wilden graag aan iedereen duidelijk maken dat het ons zou helpen bij onze taak als we eerder betrokken zouden worden. Het is voor iedereen nog een beetje wennen.’
Kan vertelt hoe hij zijn adviestaak ziet en trekt daarbij een parallel met de SER. ‘Vroeger was de SER verplicht op ieder sociaaleconomisch voorstel een advies uit te brengen. Dat leidde tot veel pro-forma-werk. Toen men dat wilde loslaten, vreesde de SER het ergst, maar het bleek een blessing in disguise. Er werd alleen advies gevraagd als men er echt behoefte aan had. Zo zie ik ook de taak van onze Raad. Ik zit niet te wachten op een lange rij adviesaanvragen. Maar als men echt in onze mening is geïnteresseerd, zijn we meer dan bereid ernaar te kijken.’

In dezelfde reactie schreef u dat u intercollegiale toetsing en peer review ‘op zichzelf een goede zaak’ vindt, maar ook dat ‘[in] deze benadering geen recht [wordt] gedaan aan bijvoorbeeld ethiek, attitude en inhoudelijk debat’. Legt u dat eens uit.
‘Ik heb op veel momenten in mijn carrière deel uitgemaakt van professionele organisaties, te beginnen bij de Erasmus Universiteit. Zulke organisaties hebben zeer sterke kanten, zoals een diepgevoelde verantwoordelijkheid voor kwaliteit, het hechten aan onafhankelijkheid en een groot gevoel voor collegialiteit, ook aan vakgenoten buiten de eigen instelling. Er is ook typisch iets waarin dergelijke organisaties niet per se excelleren en dat is het elkaar de maat nemen en het delen van kritische bevindingen over elkaars functioneren. Dat maakt het ook moeilijk. Je bent voor deskundigheid afhankelijk van de kennis in de professie, maar voor de scherpte en de noodzakelijke hardheid heb je af en toe externe waarnemers nodig.’

Roulerend lidmaatschap
Dat de Orde zowel de belangen van de beroepsgroep bewaakt als de kwaliteit van de dienstverlening toetst, wordt steeds minder begrepen. Uw SER-voorganger Klaas de Vries, wiens motie ook aan de wieg stond van uw Raad van Advies, noemde het huidige toezicht in de advocatuur ‘middeleeuws’.
‘Zeker, en hij sprak daarbij vanuit zijn rol als volksvertegenwoordiger. Ik denk dat het aan de Orde is om te laten zien dat hij ongelijk heeft. Dat het maatschappelijk gestelde vertrouwen niet wordt beschaamd. Als er, wat ik niet hoop, een sterke roep uit de samenleving zou komen naar zo’n externe toezichthouder, met krachtige politieke steun, zouden wij graag willen bezien of die maatschappelijke wens gerechtvaardigd is en of het probleem niet op een andere manier op te lossen zou zijn.’

Hoe zou u het toezicht dan graag geregeld zien?
‘Dat is in de eerste plaats aan de Orde zelf. De commissie Docters Van Leeuwen bestudeert momenteel het toezicht en wij verwachten dat we onze reactie op die bevindingen zullen kunnen geven.’

Is die ene Orde, gezien de enorme verschillen binnen de advocatuur, nog wel van deze tijd?
‘Iedere buitenstaander weet dat de verschillen tussen eenpitters en de grote kantoren in bijna alle opzichten erg groot zijn. Maar kennelijk ervaart men desondanks de advocatuur nog steeds als een eenheid en is wat hen bindt sterker dan wat hen scheidt. Ik zeg niet dat het een maatschappelijk belang is dat die grote Orde voor altijd blijft bestaan. Dat is ook alleen maar zinnig als er een diep gevoel is dat het de moeite waard is te blijven investeren in wederzijds begrip en het gezamenlijke perspectief. Maar zolang dat het geval is, is er heel veel voor te zeggen.’

Wilt u uw werk voor de Orde nog een paar jaar blijven doen?
Enthousiast: ‘Ja! Het zou toch wel zorgelijk zijn als de lust me nu al vergaan was. Ik zou graag willen meemaken dat er een vast ritme komt in onze activiteiten. Het zou goed zijn als we naar een roulerend lidmaatschap gaan, met een mooie balans tussen vernieuwing en continuïteit.’ Wat wilt u bereiken met de Raad van Advies? ‘Dat de Orde weet voor welke vragen ze ons kunnen inschakelen en dat wij weten wat de Orde van ons wil. En bovenal dat de advocatuur nog toegankelijker wordt, nog nauwer betrokken zal zijn en nog hoogwaardiger diensten zal verlenen.’

Invloedrijkst
Alexander Rinnooy Kan was voorbestemd jurist te worden. ‘Mijn vader was jurist, zijn broer was jurist. Helaas jong overleden, maar naar ik mij heb laten vertellen een tamelijk briljante jurist. Mijn broer is jurist, mijn vrouw is jurist. Tot ieders verbazing ben ik helemaal naar de andere kant van het spectrum gegaan: de wiskunde.’ In Leiden was Rinnooy Kan ‘omringd’ met rechtenstudenten. ‘Ik had niet de indruk dat ze het zo vreselijk druk hadden met hun studie,’ zegt hij. Om er diplomatiek aan toe te voegen: ‘Maar wel dat ze hun studie met hetzelfde plezier deden als ik.’
Na Leiden volgde een uitzonderlijke loopbaan in de wetenschap, het bedrijfsleven en de publieke sector. Rector magnificus van de Erasmus Universiteit op zijn zesendertigste; vervolgens voorzitter van VNO-NCW; lid van de raad van bestuur van ING en sinds vijf jaar voorzitter van de SER. Tel daarbij een onafzienbare lijst nevenfuncties op en het is duidelijk waarom de Volkskrant Alexander Rinnooy Kan sinds 2007 al drie jaar tot invloedrijkste Nederlander uitroept.

Raad van Advies
In 2004 had het toenmalig Tweede Kamerlid Klaas de Vries (PvdA) in een motie voorgesteld de advocatuur te onderzoeken. Dit mondde uiteindelijk uit in het advies van de commissie-Van Wijmen, met onder andere het voorstel voor de advocatuur een externe Regelgevende Raad op te richten. Zover kwam het (nog) niet. In plaats daarvan kwam er een Raad van Advies, een lichtere vorm van invloed van buitenaf.

(Arnoud Veilbrief, journalist)

Advertentie