De belastingadviseur van een ondernemer c.q. restaurant treft in 2005 een schikking met de belastingdienst over omzet uit 1989 tot 2003. Die heeft de cliënt verzwegen voordat hij de adviseur inschakelde. In 2006 doet het Bureau Financieel Toezicht een nalevingscontrole bij het advocatenkantoor waaraan de belastingadviseur destijds verbonden was. Volgens het BFT had de belastingadviseur de kwestie moeten melden bij FIU Nederland. De toezichthouder sommeert het kantoor dit alsnog te doen.
De belastingadviseur vecht het meldbevel uiteindelijk met succes aan. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven vindt dat hij geen lijken uit de kast hoeft te melden als die geen verband houden met de diensten die hij aanbiedt aan zijn cliënt (LJN: BK4209). In art. 9 lid 1 Wet MOT staat ‘dat een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig een dienst verleent, een daarbij verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie’ moet melden. En volgens art. 1 lid 1 sub c Wet MOT is een transactie ‘een handeling of samenstel van handelingen (…) in verband met het afnemen of het verlenen van één of meer diensten’. Volgens het College is de gewraakte handeling of transactie niet verricht bij de dienst die de belastingadviseur in 2005 verleende, maar dateert deze van voor die tijd. De adviseur hoeft dus niet te melden.

‘Stap terug’
De uitspraak van het College zou duidelijk geweest zijn als de Wet MOT niet op 1 augustus 2008 was vervangen door de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). In die wet is de ‘daarbij’-eis namelijk vervallen. Wel gaat de definitie van transactie nog uit van een ‘verband met het afnemen of het verlenen van diensten’.
Hoogleraar forensische accountancy en oud-FIOD-medewerker Marcel Pheijffer vindt de uitspraak van het college ‘een stap terug’. Aan de andere kant roept die onder meer de vraag op of de strafrechter het met het college eens is. Ook de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs heeft na de uitspraak behoefte aan meer duidelijkheid.
Het BFT heeft de minister van Financiën daar met zoveel woorden om gevraagd. Volgens het ministerie krijgt het BFT op korte termijn een brief waarin wordt uitgelegd wat de wetgever heeft bedoeld. Persvoorlichter Jaap Schurer zegt dat de Nederlandse wetgever de meldingsplicht voor zakelijke dienstverleners ruim heeft willen uitleggen. Met het oog op de wensen die de Europese wetgever heeft verwoord in de Tweede en Derde Anti-Witwasrichtlijn en de aanbevelingen van de internationale werkgroep FATF. De woorden ‘in verband met’ betekenen dat een zakelijke dienstverlener of andere instelling al moet melden als deze bij de normale uitoefening van diens werkzaamheden kennis neemt van een ongebruikelijke transactie. Schuler: ‘Het is niet noodzakelijk dat de instelling actief over de ongebruikelijke transactie heeft geadviseerd of faciliterend is geweest aan de transactie.’

‘Wie roept BFT tot de orde?’
Volgens advocaat Rob van der Hoeven zijn de Europese anti-witwasbepalingen bedoeld ‘om te voorkomen dat de vrije be-roepsbeoefenaren betrokken raken bij criminaliteit’. Daarom kan het volgens hem niet gaan om enige betrokkenheid van de instelling bij transacties die in het verleden zijn uitgevoerd. In de wetsgeschiedenis van de Wwft (TK 2007-2008 31 237 nr. 3, p. 5) zegt de wetgever bovendien dat de reikwijdte van de meldingsplicht onveranderd blijft: ‘De keuze van de instelling als uitgangspunt voor de inrichting van de meldingsplicht, heeft geen gevolgen voor de omvang en reikwijdte van de meldings-plicht.’ De strikte uitleg door het CBb geldt dus ook voor de Wwft. Van der Hoeven meent verder dat de wetgever zich in de toelichting op de indicatorenlijst van de Wwft richt op tegenwoordige of toekomstige transacties. ‘Voor alle indicatoren geldt dat melding verplicht is van transacties of voorgenomen transacties indien de transactie is verricht of voorgenomen bij het verlenen van een dienst (…)’ (Staatsblad 2008, 305). Advocaat Hans Hertoghs: ‘De zaak illustreert eens te meer dat het BFT bezig is zijn hand te overspelen. Keer op keer blijkt dat het afdwingen van meldingen en informatie van de kant van beroepsgeheimhouders berust op een onvoldoende adequate legitimatie. Wie roept het BFT tot de orde? De Orde?’

Lex van Almelo

Advertentie