Wat vinden stagiaires van de beroepsopleiding?
Eind van de zomer rapporteert de door de Orde ingestelde commissie-Kortmann over de toekomst van de beroepsopleiding. Het Advocatenblad stelde een schaduwcommissie samen, om de echte commissie op weg te helpen bij haar zware taak.
Aan welke opleidingseisen moet een beginnend advocaat voldoen? Het houdt de gemoederen binnen de advocatuur al een paar jaar bezig. Sinds 1988 zijn advocaat-stagiaires verplicht de-zelfde beroepsopleiding te volgen, die wordt georganiseerd door de Orde. Maar de praktijk is inmiddels dermate veranderd dat de beroepsopleiding dringend aan herziening toe is. Een tiental grote kantoren wachtte dat niet af en richtte twee jaar geleden de Law Firm School (LFS) op, waar stagiaires van de aangesloten kantoren een op de Zuidas-praktijk toegespitste opleiding konden volgen. Voor de beroepsopleiding van de Orde werd vrijstelling gevraagd, en verkregen. Het bracht de rest van de advocatuur flink in beroering: als een deel van de balie een eigen – lees: elitaire – opleiding zou volgen, kwam de eenheid binnen de balie in gevaar, en dreigen er twee soorten advocatuur te ontstaan. Zeer onwenselijk, vonden de tegenstanders. Tegelijkertijd ontkent niemand dat de huidige beroepsopleiding slecht aansluit op de praktijk.
Om de impasse in het College van Afgevaardigden te doorbreken, stelde de Algemene Raad een commissie in van deskundigen uit de (onderwijs) praktijk onder leiding van de Nijmeegse rector magnificus Bas Kortmann, die niet alleen de Law Firm School maar de beroepsopleiding in den brede onder de loep moest nemen. De commissie zal eind van de zomer een rapport uitbrengen.
Maar hoe kijken de advocaat-stagiaires er zélf tegenaan? Vandaar dat het Advocatenblad ad hoc een eigen schaduwcommissie samenstelde, bestaande uit jonge advocaten uit alle geledingen van de advocatuur, die hun stage nét, of net niet hebben afgerond. Tijdens een middag brainstormen kwam deze commissie tot het volgende advies.
Samen of niet?
Alexander Peerboom bijt het spits af. ‘Het doel van de beroepsopleiding was om alle advocaten een brede basis aan kennis en kunde te bieden, zodat je na drie jaar bij wijze van spreken een eigen bord in de tuin kunt zetten. Na twintig jaar kun je eens kijken of er aanpassingen of verbeteringen doorgevoerd kunnen worden. Als er sprake is van problemen, moet je naar de héle beroepsopleiding kijken, voordat je een traject inzet waarbij je de beroepsopleiding niet meer aan iedereen gaat aanbieden. Het staat kantoren natuurlijk vrij om extra cursussen aan te bieden als daar behoefte aan is. Maar door het verlenen van vrijstellingen, zoals nu gebeurt aan studenten van de Law Firm School, krijg je een onderscheid tussen beroepsopleidingen. Dat is ongewenst.’
Marianne Valk van Van Doorne gooit de knuppel maar meteen in het hoenderhok: ‘Ik kom van zo’n Law Firm School-kantoor. Ik begrijp op zich jouw zorg wel, dat je een tweedeling zou krijgen, maar je moet de Law Firm School niet onderschatten: het biedt echt wel heel veel extra ten opzichte van de gewone beroepsopleiding. De LFS is opgezet vanuit het idee dat de grote kantoren een bepaald type cliënt bedienen, met vaak omvangrijk zaken die bepaalde specialistische kennis vereisen. Die kennis wordt dus alleen aangeboden aan mensen die het nodig hebben. Vergis je niet: het is een heel pittig programma, dat ruim een jaar duurt. Je bent elke twee weken twee dagen weg van kantoor, dus je mist een flink stuk praktijk. Het is een diepte-investering die kantoren in jou doen: de eerste anderhalf jaar ben je beperkt in de praktijk inzetbaar zodat je daarna kunt meedraaien in de praktijk van deze kantoren. Dat is de toegevoegde waarde. Maar voor mensen op kantoren met een andersoortige praktijk is het overbodige ballast en zou het zonde van de tijd en de energie zijn om dat programma te volgen. Dus ik zou het programma van de LFS zeker niet over de hele beroepsopleiding willen uitbreiden.’
Alexander: ‘Maar wat gebeurt er als je bijvoorbeeld na drie jaar naar een ander kantoor gaat, waar wel een procespraktijk wordt gevoerd? Hoe gaat dat eruitzien? Dan heb je dus wel een opleiding voor de adviespraktijk gehad, maar niet op andere vlakken.’
Marianne: ‘Wij moeten gewoon de tentamens van de Orde maken. In die zin word je net als iemand die de beroepsopleiding doet geacht om na drie jaar een zelfstandige praktijk te kunnen voeren, en loop je wat opleidingsniveau betreft in lijn met andere kantoren. De extra stof die wordt aangeboden is toegespitst op ondernemingsrecht, transacties, insolventierecht, maar ook procesrecht. Die kennis is puur extra en doet niet af aan je opleiding tot een goede advocaat. Maar daarbij: de mensen die op een groot kantoor gaan werken hebben denk ik ook niet de ambitie om na drie jaar dat bord in de tuin te zetten.’
Alexander houdt vol: ‘Het gaat mij niet zozeer om de LFS, maar om duidelijkheid over de héle beroepsopleiding. Wat is het doel ervan? Past die nog bij de tijd? Dáár moeten keuzes gemaakt worden. Het lijkt me niet raadzaam dat je differentiatie in de opleiding krijgt, tenminste: als je die als Orde wilt aanbieden.’
Aansluiting universiteit
Maar die differentiatie is er al: namelijk bij de rechtenopleidingen van de universiteiten. ‘Waar het allemaal mee is begonnen,’ zegt Marianne, ‘is dat er op die grote kantoren mensen kwamen van allerlei verschillende universiteiten. En iedereen bleek een heel ander curriculum te hebben gevolgd. De LFS was bedoeld om iedereen even op hetzelfde plan te zetten. Voor de beroepsopleiding geldt denk ik nog sterker dat mensen allemaal een heel ander aanvangs-niveau hebben, afhankelijk van de faculteit waar ze toevallig hebben rondgelopen. Daarover zou de Orde met de universiteiten moeten praten.’
Met de intrede van de togamaster zijn sommige universiteiten daar al mee bezig, en zonder civiel effect word je sowieso niet beëdigd. Maar moeten universiteiten ook speciaal voor de advocatuur gaan opleiden? Willem Loorbach vindt van niet. ‘Je kunt universiteiten niet vragen hun curriculum af te stemmen op de advocatuur. Zo werkt het niet, en zo zou het ook niet moeten werken, denk ik.’ Mark Husen is het gedeeltelijk met hem eens: ‘Universiteiten zijn waardevrije, wetenschappelijke instellingen. Tegelijkertijd zou je als Orde wel kunnen zeggen: alleen met een bepaalde master die is goedgekeurd door de Orde kom je de advocatuur in.’ Zo werkt het immers ook in het notariaat, en bij studies als fiscale economie of accountancy. Aubrey Valks: ‘Die leiden toch ook op om in een specifieke tak van sport te gaan werken? Voor de universiteiten kan het trouwens ook een stimulans zijn om bepaalde vakken wel aan te bieden.’ Marianne vult aan: ‘En naar die faculteiten heb je dan maar te gaan. Anders snijd je de route af. In hoeverre vraag je de mensen dan te vroeg om zich vast te pinnen?’
Specialisatie
Met een eenduidiger aanvangsniveau kan de beroepsopleiding voortborduren op de fundamenten van de praktijk. Maar de pretentie om een zo breed mogelijke basis te bieden en iedereen min of meer op te leiden tot generalist, is behoorlijk last century, vindt de commissie unaniem. Sociaal advocaat Mark: ‘Vroeger was er gewoon minder recht. Veertig jaar geleden kon je nog heel goed een generalist zijn, maar om nu van meer dan drie vakgebieden alle jurisprudentie bij te houden is best lastig.’
‘Het succes van de Law Firm School,’ zegt Alexander, ‘is een signaal dat er behoefte is aan specialisatie en verdieping.’
‘Absoluut,’ vindt Aubrey – zij had ook best een LFS-achtige opleiding willen volgen. ‘Het idee dat die kennis en kunde alleen op de Zuidas aanwezig zouden moeten zijn vind ik sterk achterhaald. Er zijn genoeg middelgrote kantoren waar ook in secties wordt gewerkt, en waar je ook met specialisaties bezig bent. De zaken hebben weliswaar niet altijd de omvang en de klanten als die op de Zuidas, maar inhoudelijk is er niet veel verschil. Als ik naar mezelf kijk: ik zit op een nichekantoor, en ik ben alleen maar met insolventierecht bezig. Maar daar komt ook wel wat anders bij kijken. En die kennis had ik wel wat uitgebreider willen hebben. De beroepsopleiding in de huidige vorm is veel te summier. Je zou daar eigenlijk een soort tussenstap moeten maken: dat je uitgaat van een elementaire basis ten aanzien van het procesrecht, ondernemingsrecht, arbeidsrecht, misschien zelfs personen- en familierecht. En dat je daarbovenop specifieke kennis aanbiedt, hetzij inhouse, hetzij via de Law Firm School. De Orde biedt dat nu echt te weinig.’
Strafrechtadvocate Annemarie van der Velden beaamt: ‘Het is vooral ontzettend veel van niets. Wat de Orde nu doet, is je heel veel specifieke dingen leren, die allemaal terugkomen in de tentamenvragen. Maar het zijn allemaal trucjes. Ik heb er veel meer behoefte aan dat iemand mij uitlegt hoe een civiele procedure werkt. Maar elke keer dat je denkt: Ja, vertel! Dan stopt het alweer. We moesten ons een keer presenteren voor een video. Dus dat deden we allemaal. Daar krijg je dan heel veel commentaar op. Toen zeiden we: zullen we het dan nog een keer doen, zodat we het commentaar kunnen verwerken? Maar dat kon niet, daar bood het programma geen ruimte voor.
Ik denk dat het idee van de Law Firm School moet worden geprojecteerd op de héle beroepsopleiding. Jullie willen misschien helemaal geen strafrecht leren omdat je er nooit iets mee zult doen. Dus het zou misschien een soort keuzevak moeten zijn, net als mediation en al die andere specifieke vakken, waar je nu een soort snuffelstage in krijgt. Ik voel veel meer voor verdiepende keuzevakken, een beetje op het niveau van de VSO.’
‘Maar goed, dat hoeft niet in de beroepsopleiding,’ zegt Willem. ‘Hier in Rotterdam moet je de punten voor je stageverklaring al voor een groot deel halen met VSO-cursussen. Op die manier gaan ze er vanuit dat je cursussen kiest die bij je vakgebied passen.’
Kwaliteit en professionalisering
Een heikel punt is wel de kwaliteit van de docenten. Aubrey: ‘Ik weet niet hoe het bij jullie is geregeld, maar in Breda is de kwaliteit enorm wisselend. Soms tref je een heel goede docent, en had je echt het idee dat je iets opstak, maar soms kwam iemand alleen een praatje houden, vooral over zijn eigen praktijk. Terwijl je met vragen zat die de docent niet eens kon beantwoorden. En dat is dan je leermoment! Je kunt wel een breder vakkenpakket aanbieden, maar als de inhoud van die vakken al nergens op slaat, heeft het weinig zin.’
Annemarie verzucht: ‘In Amsterdam heb je dat ook. Mensen die al jaren hetzelfde riedeltje afdraaien, en er ook nog op gebrand zijn om op tijd naar huis te gaan. Die zeggen doodleuk om halftwaalf: “Willen jullie nog opdrachten bespreken? We kunnen ook stoppen.” Ik hoef daar heus niet tot zes uur te zitten, maar dit is natuurlijk het andere uiterste. Kijk: zij halen nu hiermee hun punten. Dat is natuurlijk heel veilig.’
Mark: ‘Een goede advocaat is niet altijd ook een goede docent. Het kan natuurlijk wel – het beste dat ik me van de beroepsopleiding herinner is de dag beslag- en executierecht. Die mevrouw was ook docent in Leiden, ze had een goed verhaal. Maar daar moet je dan wel in investeren. Dat zal wel weer duurder zijn dan wanneer je mensen punten geeft om een cursus te geven.’
Maar vergaande professionalisering is ook niet zaligmakend, meent Marianne. ‘De universiteiten van Utrecht en Nijmegen denken mee over het curriculum van de Law Firm School. Maar de praktijk leert dat er toch nog een kloof zit tussen de verwachtingen, en wat jij wilt. In de beroepsopleiding kun je VSO-cursussen zelf kiezen en zodoende afstemmen op je eigen praktijk of belangstelling, maar de LFS haalt die keuzevrijheid de facto bij je weg, omdat ze de beroepsopleiding en de VSO comprimeert in één jaar. Dat pakt voor de één beter uit dan voor de ander.’
Gedragsrecht
Nu op hoofdlijnen een zekere eensgezindheid lijkt te zijn bereikt, wordt het tijd voor het vaststellen van de bindende factoren. Iedereen is het wel eens dat juist het sociale aspect van de beroepsopleiding van enorm belang is. Annemarie: ‘Dat je elkaar leert kennen heeft een grote toegevoegde waarde. Nu zie je de Zuidas-advocaten alleen maar op de praktijkleerdagen. Daar horen we een beetje elkaars verhalen, maar dat is het dan wel. Dat is jammer.’
Willem: ‘Bij ons zie je ze niet eens, ze zaten in een aparte dag.’
Marianne: ‘Bij ons ook, en ik vind het een slechte zaak dat de Orde daarvoor heeft gekozen. Die zegt: we willen de mensen die in de beroepsopleiding bij elkaar zaten niet weer vermengen met de mensen van de Law Firm School. Gelukkig heb ik aan mijn studietijd wel mensen overgehouden die op kleinere kantoren zijn gaan werken. Dus ik hoor wel hoe het er daar aan toegaat. Soms luister ik met verbazing, soms denk ik: wat gaaf dat je daar de ruimte voor krijgt in zo’n kleiner verband. Maar verder kom ik door de zaken die ik doe vooral mensen tegen die ook op LFS-kantoren zitten. En die sociale cohesie is ook belangrijk voor je verdere loopbaan.’
Willem begrijpt het wel: ‘Het idee van praktijkleerdagen is toch dat je je openstelt, en als er dan ineens allemaal mensen bij zitten die je niet al kent kan dat het doel juist weer doorkruisen. Maar het is wel een nadeel: aan de ene kant hou je die sociale structuur gescheiden, terwijl die al uit elkaar groeit omdat de praktijk al zo verschilt. Lastig. Ik zou er denk ik niet voor kiezen om dat weer te gaan vermengen.’ Mark: ‘Bij ons zaten er ineens een paar van Houthoff bij. Ik had niet het gevoel dat die mensen nou ineens zoiets hadden van: jullie hier, en wij daar. Dus dat was wel oké.’
De grote gemene deler is zonder twijfel het gedragsrecht, vindt de commissie. Mark zegt: ‘Of je nou in een hoge toren zit, of driehoog achter: je komt het allemaal tegen. Daarin onderscheiden wij ons ook van andere juridische dienstverleners.’
Maar juist aan het gedragsrecht wordt in de beroepsopleiding veel te weinig aandacht besteed, vindt Annemarie: twee uurtjes bij opleidingsinstituut Woudschoten. ‘Het zijn ook maar 42 regels,’ merkt Willem droogjes op. ‘Maar jij vindt dat je gedragsrechtelijk onvoldoende onderlegd bent na de cursus?’
Annemarie: ‘Zeker, er kan meer casuïstiek worden geboden.’ Mark: ‘Onder het mom van: leer van de fouten van anderen want je hebt geen tijd om ze zelf te maken…’
Aubrey: ‘Op mijn oude kantoor kwamen we geregeld dingen tegen waarvan we dachten: hoe kunnen we hier nou het best te werk gaan zodat we nog wel aan de Gedragsregels voldoen? Of de wederpartij deed iets waarvan je dacht: klopt dat nou, of hoe zit dat?’
Marianne: ‘Wij zijn laatst bij een cursus tuchtrecht op kantoor goed bijgepraat. Dat was zeer, zeer nuttig! Want in de jurisprudentie van het hof zit ook een ontwikkeling, net als in die van de Hoge Raad. Als er iets in de advocatuur in beweging is, is het wel het gedragsrecht. Kijk naar Enaït: dat is ook nog nooit eerder vertoond.’
De casus
De algemene conclusie luidt: in de beroepsopleiding moet meer ruimte komen voor specialisatie en verdieping. De opleiding moet meer op de praktijk zijn gericht, met enerzijds vakken die iedereen nodig heeft, en anderzijds de mogelijkheid om te verdiepen. Een deel van het lesmateriaal is dringend aan vervanging toe. En: het mag best wat langer duren dan nu het geval is. Maar hoe zou je dat allemaal in de praktijk kunnen combineren?
‘Je zou er een soort lopende praktijkopleiding van moeten maken,’ zegt Willem, ‘waarin naast de theorie allerlei praktische zaken aan bod komen: hoe ga je om met termijnen, met dagvaarden, hoe stel je stukken op?’
Marianne oppert: ‘Giet de hele opleiding in één grote casus! Die begint in jaar 1. Daarin ga je bijvoorbeeld in onderhandeling met je wederpartij over een contract. Dat loopt stuk, je gaat procederen, bedenk het maar. En gaandeweg de casus krijg je steeds meer aspecten van de praktijk erbij. Je kunt het per vakgebied inbouwen.’
De hbo-opleiding rechten werkt in het laatste jaar immers ook zo. Annemarie: ‘Het is dus bewezen dat het kan. Je zou ook verschillende ingangen kunnen maken: gedragsrecht voor iedereen, en daarnaast keuzeblokken, bijvoorbeeld met civiel, straf- en bestuursrecht. Daarvan zou ik er best twee willen kiezen. Dan leid je mensen toch breder op dan alleen op dat ene gebied. Aan de andere kant word ik ook niet onnodig geconfronteerd met beslag- en faillissementsrecht, waar ik echt niks mee ga doen. Je hebt dan ook meer tijd, en die dagen hou je over om je in die cursus te verdiepen. Ik denk dat je dan echt iets toevoegt – dan heb je het iets minder wijd dan het nu is, omdat we niet meer allemaal die zes of zeven vakken hebben. Maar je leert wel nog steeds die andere stagiaires kennen, want je bent niet alleen maar met het eigen clubje.’
Aubrey Valks (2008) begon haar stage bij Boskamp & Willems Advocaten, een middelgroot kantoor in Eindhoven, dat naast insolventie- en ondernemingsrecht ook een algemene praktijk voert. Sinds 1 januari werkt ze bij Turnaround Lawyers: een nichekantoor in insolventierecht met vijf advocaten, van wie drie curatoren.
Marianne Valk (2008) werkt bij de sectie proces- en verzekeringsrecht van Van Doorne op de Zuidas in Amsterdam. Ze zit in het derde jaar van haar stage. Zij volgde de Law Firm School, die pittig was – er wordt een enorme inzet en betrokkenheid van je geëist. Maar bepaald toegespitst op de praktijk van grote kantoren.
Mark Husen (2007) werkt bij het Advokatenkollektief Rotterdam en hoopt dit jaar zijn stage af te ronden. Hij voert de klassieke sociale praktijk: arbeidsrecht, sociaal zekerheidsrecht, een beetje familierecht, vrijwel alles op toevoegingsbasis.
Willem Loorbach (2008) werkt bij Wybenga Wildeboer van den Puttelaar in Rotterdam, een middelgroot kantoor met een algemene praktijk. Het kantoor doet sinds de jaren tachtig incasso’s voor de internationale vakbond voor zeevarenden.
Annemarie van der Velden (2008) is strafrechtadvocaat bij Cleerdin & Hamer in Amsterdam, en doet ook cassatiezaken. Na haar studie werkte Van der Velden enige tijd als docente straf- en strafprocesrecht aan de Universiteit Leiden.
Alexander Peerboom (2004) voert een civiele adviespraktijk bij Claassen Advocaten in Eindhoven. Na de Beroepsopleiding volgde hij de Grotius Academie. Hij adviseert particulieren en bedrijven op het gebied van ondernemingsrecht, effectenrecht en insolventierecht.
Tatiana Scheltema, redacteur Advocatenblad