Toezicht is geen prettig onderwerp, en desondanks in de mode. De mens, dus ook de advocaat, neigt van nature tot het kwaad zodat op hem moet worden toegezien; in de huidige tijdgeest nog meer dan voorheen. Dit heeft begin maart geleid tot een stevige brief over toezicht op de advocatuur van de minister van Justitie. In de brief ontwikkelt de minister een visie op wenselijke en mogelijke aanpassingen op het toezicht op advocaten. De aanleiding wordt gevonden in ‘enkele wetsevaluaties en de bevindingen van de parlementaire werkgroep verwevenheid onderwereld/bovenwereld’. De aanleiding ligt uitdrukkelijk niet in gebleken structurele misstanden in de advocatuur.
Als doel van de voorgenomen operatie noemt de minister ‘het bewaken en bevorderen van de integriteit en kwaliteit van de advocatuur’. Als dit gegarandeerd is, zal het vertrouwen van rechtzoekenden in de advocatuur worden bevorderd. Om het toezicht aan deze eisen te laten voldoen, dient het naar de opvatting van de minister onafhankelijk te zijn. Daarmee voldoet het toezicht door de deken, dat per definitie collegiaal van karakter is, niet meer (‘keuren van het eigen vlees’).
Op 8 april 2010 rapporteerde Arthur Docters van Leeuwen over hetzelfde onderwerp aan de Orde. De Orde vroeg om advies over het toezicht omdat in eigen kring behoefte aan herijking bleek te bestaan en ook omdat de contouren van de nu geconcretiseerde dadendrang van de minister eerder al waarneembaar waren. Belangrijke dingen waar de tijd rijp voor is, worden nu eenmaal tegelijk op verschillende plekken door verschillende mensen bedacht.
Docters Van Leeuwen legt in zijn rapportage het zwaartepunt bij een versterkte functie van de deken omdat hem gebleken is dat de multifunctionele deken – voorlichter, bemiddelaar, vervolger – op een unieke en buitengewoon doelmatige wijze bijdraagt aan het goed functioneren van de Nederlandse advocatuur. Om het toezicht ook in dienst van het algemeen belang te laten zijn, moet er een onafhankelijke waarnemer aan worden toegevoegd die zich ervan vergewist dat het toezicht kwalitatief goed en onpartijdig is. Deze waarnemer mag in de visie van Docters van Leeuwen niet uit de beroepsgroep komen. Verder wordt hij door de minister benoemd en moet hij ‘lean and mean’ zijn, dus zonder een uitgebreid ondersteunend apparaat.
De keuze van Docters Van Leeuwen is dus een keuze voor ‘systeemtoezicht’: alleen het interne toezicht wordt getoetst door de onafhankelijke toezichthouder. Hij houdt dus niet direct toezicht op de praktijkvoering. Gegeven het terecht dominante principe dat het algemeen belang (dat van de rechtzoekende dus) moet worden gewaarborgd door meer dan alleen collegiaal toezicht, is dit voorstel voor onafhankelijk toezicht geheel van deze tijd en systematisch ook moeilijk te weerleggen.
Docters van Leeuwen heeft een compact maar rijk rapport geschreven met een vloed van prikkelende aanbevelingen. Vele daarvan zijn vernieuwend. De Algemene Raad ziet reden en ruimte voor veel vernieuwing en staat daarbij open voor heel wat principiële discussie over die voorstellen. Die zal dus met de betrokkenen worden aangegaan.
Met de titel die Docters Van Leeuwen zijn rapport gaf, maakte hij gezien de brief van de minister duidelijk dat hij weet hoe de Haagse hazen lopen. Het bestaande is geen alternatief – dat vindt de minister dus ook.
Jan Loorbach