In het Advocatenblad van 5 maart jl. gaat redactielid Martijn Maathuis onder de parafraserende titel ‘De Verordening op Geluk en Eeuwig Leven’ in op de Verordening op de vakbekwaamheid, die per 1 januari jl. van kracht is. Het stukje kan aanleiding geven tot misverstanden. Vandaar een korte reactie.
De Verordening op de vakbekwaamheid legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de juridische dienstverlening daar waar deze hoort: bij de advocaat. Maathuis stelt ten onrechte dat de Verordening een ‘onbestemd beeld’ geeft. De advocaat moet zich namelijk onder meer (art. 2 Verordening) beperken tot het aannemen van zaken die hij gelet op zijn kantoororganisatie adequaat kan behandelen en waarvoor hij de deskundigheid bezit. Dat lijkt misschien een open deur, maar was nooit eerder zo concreet in een toetsbare norm neergelegd. Verder moet hij jaarlijks zijn professionele kennis en kunde onderhouden dan wel ontwikkelen. De minimuminzet die art. 3 van de Verordening daarbij vereist is met 20 opleidingspunten bepaald niet ‘onbestemd’, maar steviger dan onder de oude Verordening op de permanente opleiding.
Nieuw ten opzichte van de situatie vóór 2010 is dat deelname aan intervisie of peer review (intercollegiale toetsing) opleidingspunten zal kunnen opleveren. Het gaat hierbij om intensieve vormen van gestructureerde feedback, waarvan zowel binnen als buiten de balie gebleken is dat deze kwaliteitsverhogend werken. Niks praatgroep. Vooralsnog is er anders dan Maathuis denkt geen sprake van een verplichting tot deelname aan intervisie of peer review. Ook is de suggestie onjuist dat dit soort kwaliteitsinstrumenten alleen iets zou zijn voor familierechtadvocaten. In verschillende andere rechtsgebieden, zoals het asielrecht en Bopz-zaken, hebben we de afgelopen jaren geslaagde initiatieven zien ontstaan waarbij advocaten-vakgenoten elkaar op gestructureerde wijze – nuttige en nodige – feedback geven.
Met de Verordening en met de bijbehorende Regeling Vakbekwaamheid wordt beter dan voorheen tegemoet gekomen aan de grote diversiteit binnen de beroepsgroep van bijna 16.000 advocaten. De Algemene Raad is er bij de totstandkoming van de nieuwe maatregelen vanuit gegaan dat advocaten prima in staat zijn zelf te bepalen welke investering in kennis en kunde de kwaliteit van hun dienstverlening verhoogt. Daarom kunnen advocaten niet alleen punten behalen door het volgen van cursussen van erkende opleidingsinstellingen, maar ook bijvoorbeeld voor cursussen die een kantoor of kantoorcombinatie zelf organiseert. Ook in het buitenland gevolgde opleidingen of bijvoorbeeld wetenschappelijke congressen zullen punten op kunnen leveren.
Advocaten die dit soort initiatieven nemen om hun vakbekwaamheidspunten te verzamelen, hebben met vier voorwaarden rekening te houden. De cursus moet aantoonbaar bijdragen aan de ontwikkeling van de professionele kennis en kunde van de advocaat, een academisch niveau hebben en verzorgd worden door een deskundige docent. Uiteraard moet de advocaat zijn deelname aan de betreffende bijeenkomst kunnen aantonen.
De Verordening beoogt geluk noch eeuwig leven, maar wel een forsere inzet van de Nederlandse balie op bevordering van de vakbekwaamheid en het ontwikkelen van kwaliteitsbeleid. Daarbij wordt meer ruimte geboden voor eigen opleidingsinitiatieven van advocaten en hun kantoren en voor relevant gebleken ontwikkelingsinstrumenten als peer review en intervisie.
(Diana de Wolff, lid van de Algemene Raad)