Privégedrag tuchtrechtelijk getoetst
Ook gedragingen in de privésfeer kunnen een advocaat komen te staan op een tuchtrechtelijk verwijt. De link met het advocatenbestaan blijkt snel gelegd en de tuchtrechter waakt steeds strenger over het vertrouwen in de advocatuur.
‘Advocaten dienen te beseffen dat hun rol in de samenleving tot vertrouwen en geloof in integriteit moet leiden,’ zegt Floris Bannier. ‘Daarom moeten ze zich altijd gedragen met een schuin oog naar het gedragsrecht.’1 Altijd, dus ook in het café, in de liefde, als contractspartner, bij een burenruzie. Uit de jurisprudentie blijkt dat privégedrag relevant is wanneer de gedraging zozeer verweven is met de beroepsuitoefening dat daarvoor dezelfde maatstaf moet gelden. Daarnaast is tuchtrechtelijk verwijtbaar elke gedraging van de advocaat die in het licht van zijn beroep absoluut ongeoorloofd wordt geacht.2
Link
Verwevenheid met de beroepsuitoefening wordt vrij snel aangenomen, misschien omdat veel advocaten ook buiten kantoor graag uitdragen dat ze advocaat zijn. Wanneer de link met de advocatuur bekend is, oordeelt de tuchtrechter eerder dat misstappen in privé het vertrouwen in de advocatuur schaden. Het enkele gebruik van het kantoorbriefpapier in een privékwestie leidt veelal (maar niet altijd)3 tot het oordeel dat er sprake is van verwevenheid.4
Voldoende verwevenheid met de praktijkuitoefening wordt ook aanwezig geacht wanneer de advocaat zijn eigen zaakjes (onbetamelijk) regelt en uit zijn toonzetting blijkt dat er een advocaat in het spel is. Onnodig dreigen met klachten of rechtsmaatregelen, liegen; ook in privé is dat niet toegestaan. Een voorbeeld hiervan is de klacht tegen de advocaat die bij een alcoholcontrole tegen de lamp liep, zijn autosleutels aan zijn – eveneens beschonken – meerijdende vriend gaf en, nadat deze vriend een lantaarnpaal had geramd, het schadeaangifteformulier onjuist invulde en daarover met de verzekeraar op het briefpapier van zijn kantoor verder correspondeerde. Het bewust onjuist voorlichten van de verzekeraar, in feite als advocaat in een eigen zaak, leverde een berisping op.5
Absoluut fout
De tweede categorie, gedrag dat juist een advocaat niet past, betreft de handelingen die hoe dan ook het vertrouwen in de advocatuur kunnen schaden – handelingen waarvan (juist) iedere advocaat zich moet onthouden. Logische voorbeelden zijn: bedreiging, afpersing, valsheid in geschrifte en oplichting. Smeuïg voorbeeld hiervan is de advocaat die als penningmeester van een vereniging ƒ 110.000 verduisterde.6
Toch heeft niet elke strafrechtelijke veroordeling van een advocaat tuchtrechtelijke consequenties. Zo hoeft de veroordeling wegens een verkeersdelict niet steeds tuchtrechtelijk laakbaar te zijn. Door echter in die strafzaak een leugenachtige verklaring af te leggen, wordt de strafzaak mogelijk wel tuchtrechtelijk relevant, omdat dit het vertrouwen in de advocatuur kan ondermijnen.7
Dat de strafrechtelijke veroordeling wegens ontucht met een minderjarige cliënt de advocaat ook tuchtrechtelijk zwaar werd aangerekend, ligt voor de hand: dit gedrag ondermijnt het vertrouwen in de advocatuur ernstig.8 Toch blijkt soms zelfs voor zedendelicten een duidelijke link naar de praktijkuitoefening nodig voordat het tot een tuchtrechtelijke veroordeling komt: na een strafrechtelijke veroordeling in een zedenzaak, waarbij het slachtoffer een ex-cliënt was, vond de tuchtrechter dat ‘onvoldoende is komen vast te staan dat de advocaat in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar heeft gehandeld, aldus dat sprake is geweest van een gedraging die in het licht van de beroepsuitoefening van de advocaat absoluut ongeoorloofd moet worden geacht’.9
Strenger
Ook buiten de strafrechtelijke setting kan een advocaat maar beter zijn handen thuis houden. De tuchtrechter waakt namelijk steeds strenger over het vertrouwen in de advocatuur. In 1994 zag de tuchtrechter geen rol voor zich weggelegd bij de beoordeling van de klap die een advocaat in de plaatselijke kroeg had uitgedeeld; de raad achtte zich niet de bevoegde instantie voor een onderzoek naar de privéaangelegenheden van de advocaat.10 Een paar jaar later al kreeg een andere advocaat een voorwaardelijke schorsing opgelegd vanwege diens actieve betrokkenheid bij een vechtpartij in een café.11 Meer recent werd een waarschuwing opgelegd aan de advocaat die samen met een vriend op de Amsterdamse grachten voer en, na aanhouding door de waterpolitie vanwege de beschonken toestand van de opvarenden, slaags raakte met de politieagenten.12
Zelfs het liefdesleven van een advocaat kan tuchtrechtelijk relevant zijn, wanneer dat verband houdt met, of zelfs invloed heeft op de praktijkuitoefening. De kans daarop is groter wanneer een advocaat een relatie krijgt met een cliënt. Daarom keurt de tuchtrechter affectieve relaties tussen advocaten en cliënten af, zeker wanneer de advocaat blijft optreden voor de nieuwe geliefde. Dat dit vooral in echtscheidingszaken niet handig is, ligt voor de hand: de wederpartij is immers de ex-partner van de geliefde. De advocaat loopt het risico dat juist door zijn betrokkenheid de verhoudingen polariseren of zelfs escaleren. Ook kan door een te grote betrokkenheid bij de cliënt de advocatuurlijke onafhankelijkheid in het gedrang komen, waardoor de advocaat soms tot – veel – meer bereid is dan de regelgeving toestaat.13
Eigenrichting
Sommige advocaten hopen met veel bravoure kwesties in hun privéleven op te lossen. Wanneer die bravoure doorslaat in eigenrichting, oordeelt de tuchtrechter streng, want juist advocaten moeten zich daarvan onthouden. Zo was de klacht gegrond over de advocaat die als eigenaar en verhuurder van een pand op eigen houtje het souterrain had ontruimd. Nu een advocaat beroepsmatig een wezenlijke rol in de rechtsbedeling vervult, kan deze zich niet schuldig maken aan eigenrichting zonder het vertrouwen in de advocatuur te schaden.14
Soortgelijke overwegingen werden ook gewijd aan de gegrondverklaring van de klacht tegen de advocaat die, na uittreding uit zijn kantoor, zomaar dossiers had meegenomen terwijl in geschil was aan wie deze dossiers toebehoorden. Ook de advocaat die zijn zoon ‘hielp’ bij het verbreken en afwikkelen van diens samenwoning, door lukraak allerlei beslagen ten laste van de huisgenoot te leggen, ontsprong de tuchtrechtelijke dans niet.15
Wanneer de advocaat in privé contractspartner is, hoeft hij zijn contractuele verplichtingen niet ‘braver’ na te komen dan ieder ander, mits hij het niet al te bont maakt. Het enkele feit dat een advocaat niet voldoet aan een betalingsveroordeling in een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak levert geen schending van de tuchtnorm op.16 Wel tuchtrechtelijk relevant is het door een advocaat onbetaald laten van declaraties van andere advocaten die hem in privé hebben bijgestaan. Dit gedrag van de advocaat in kwestie was des te erger, omdat deze advocaat daarnaast niet reageerde op bemiddelingspogingen van de deken, die dit deed op verzoek van de andere advocaten.17
Tuchtrechtelijk laakbaar was ook het zich volkomen onvindbaar maken voor privécrediteuren. De beklaagde advocaat woonde eerst in Duitsland, had zich daar laten uitschrijven met de mededeling dat hij naar Nederland was vertrokken, maar heeft zich niet in Nederland laten inschrijven, terwijl hij in Nederland zijn beroep als advocaat uitoefende. De tuchtrechter vond dit handelen ongeoorloofd in het licht van de advocatuurlijke beroepsuitoefening.18 Ten slotte kan een advocaat zich – ook in privé – niet schuldig maken aan het falsificeren van betalingsbewijzen of het bewust opnemen van onjuistheden in overeenkomsten.19
Grievend
Wanneer een advocaat zich in een zaak grievend uitlaat, meestal over de wederpartij, kan dat tuchtrechtelijk laakbaar zijn, vooral wanneer sprake is van onnodig grievende uitlatingen of ongefundeerde beschuldigingen. Deze norm wordt ook toegepast op uitlatingen die advocaten in hun privéleven of buiten de context van een zaak doen. Hoe grievender de uitlating, hoe minder de advocaat zich kan verschuilen achter zijn privéhoedanigheid. Zo handelde de advocaat die ruzie had met zijn buurman en daarom diens werkgever aanschreef met de uitsluitende bedoeling de buurman in diskrediet te brengen, tuchtrechtelijk laakbaar.20 Ook over de schreef ging de advocaat die ruzie had met de gemeente over de parkeerplekken naast zijn kantoor en daarom de behandelend ambtenaar op kantoorbriefpapier ‘grievend en lasterlijk’ bejegende en hem persoonlijk aansprakelijk stelde.21 Zelfs al is de advocaat ‘getergd’ door vuilspuiterij van anderen, hij moet zijn professionaliteit bewaren en mag dus niet met gelijke munt terugbetalen.22
Zowel ‘verweven met de beroepsuitoefening’ als ‘absoluut ongeoorloofd’ was de dagvaarding die een advocaat in een privékwestie van hem en zijn zoon uitbracht. Hoewel de deken aan de hand van een concept had verzocht de inhoud van de dagvaarding aan te passen, was deze nog steeds zodanig dat ‘de honden er geen brood van lustten’. Dit kwam de advocaat op een schorsing te staan.23 Toch zal de tuchtrechter zich ook realiseren dat niets menselijks de advocaat vreemd is en toont hij soms begrip voor onbeheerste uitglijders, mits de advocaat kan aantonen dat zijn slip of the tongue in beperkte kring en volledig buiten de advocatuurlijke setting is gedaan.24
Voorbeeldig
‘Advocaten moeten zich fatsoenlijk gedragen en dat is het enige waar het in het tuchtrecht om draait.’ Zo luidde het credo van de grande dame van het advocatentuchtrecht, Sonja Boekman.25 Zo gezien mag de tuchtrechter een oordeel vellen over alle soorten gedragingen van advocaten, zowel beroepsmatig als in privé.26 Niet alle gedragingen zijn tuchtrechtelijk relevant, maar nu de tuchtrechter steeds strenger het vertrouwen van buitenstaanders in de advocatuur bewaakt, kunnen advocaten zich ook privé maar beter voorbeeldig gedragen.
Leonie Rammeloo, redactielid
Noten
1 Floris Bannier, ‘Zoals een behoorlijk advocaat betaamt’, in: Advocatengedragsrecht. 2009, p. 136 en 137.
2 S. Boekman, F.A.W. Bannier, Advocatentuchtrecht. 2007, p. 45.
3 Raad van discipline Amsterdam 17 mei 1999, Advocatenblad 2000-4.
4 O.a. Raad van discipline Arnhem 19 augustus 2002, Advocatenblad 2003-22 en Hof van Discipline 4 juli 2003, nr. 3727. Hetzelfde geldt voor privégebruik van zakelijke e-mailadressen: raad van discipline ‘s-Gravenhage 1 maart 2010, nr 09.132.
5 Hof van Discipline 6 juli 1998, nr. 2660.
6 Hof van Discipline 20 april 2001, nr. 3339; S. Boekman, F.A.W. Bannier, Advocatentuchtrecht. 2007, p. 47.
7 Raad van discipline Amsterdam 17 mei 2004, nr. 04.033.
8 Raad van discipline ’s-Gravenhage 6 januari 2003, nr. 3744, Advocatenblad 2004-9.
9 Hof van Discipline 26 augustus 1996, nr. 2269; het andere slachtoffer was de echtgenote van een cliënt; het dekenbezwaar over dat zeden-delict was wel gegrond.
10 Raad van discipline Leeuwarden 16 juli 1994, kenbaar uit www.advocatenorde.nl.
11 Hof van Discipline 2 september 1996, nr. 3197.
12 Raad van discipline Amsterdam, Advocatenblad 2008-6.
13 Raad van discipline Amsterdam 12 februari 2007, nr. 06-157; Raad van discipline ’s-Gravenhage 7 mei 2001, Advocatenblad 2002- 9; Hof van Discipline 5 april 2004, nr. 3921, Advocatenblad 2005-7; Raad van discipline Arnhem 13 september 2004, nr. 04/20, Advocatenblad 2005-12.
14 Hof van Discipline 2 maart 1992, nr. 1603.
15 Raad van discipline Arnhem 16 januari 1995, Advocatenblad 1995-21 resp. Raad van discipline ’s-Gravenhage 5 juni 2000, Advocatenblad 2001-6.
16 Hof van Discipline 7 februari 2003, nr. 3509.
17 Raad van discipline Amsterdam 8 oktober 2007, Advocatenblad 2009-3.
18 Raad van discipline Leeuwarden 27 mei 2005, nr. 12/04, Advocatenblad 2006-10.
19 Hof van Discipline 5 april 1993, nr. 1741, Advocatenblad 1993-1; Raad van discipline Amsterdam 20 februari 1995, Advocatenblad 1995-23.
20 Hof van Discipline 8 oktober 1990, nr. 1369.
21 Hof van Discipline 4 juli 2003, nr. 3727.
22 Raad van discipline ‘s-Gravenhage 1 maart 2010, nr 09.132
23 Hof van Discipline 5 maart 2007, nr. 4642. Recent werd een advocaat zelfs een jaar geschorst wegens voortdurende onnodig grievende uitlatingen in een privégeschil over een paard: raad van discipline ’s-Hertogenbosch 15 maart 2010, LJN YA418.
24 Raad van discipline Amsterdam 17 januari 2000, Advocatenblad 2000-19.
25 Aldus P. Heidinga, in: J.H.C. Zwitser-Schouten e.a. (red), Recht op tuchtrecht. 2002, p. 10.
26 Uit een uitspraak van het Hof van Discipline (3 september 2007, Advocatenblad 2008-8) lijkt te volgen dat de tuchtrechter klachten over privégedrag van een advocaat altijd moet beoordelen en hetzelfde geldt voor klachten over andere niet-advocatuurlijke handelingen, zoals in nevenfuncties. Voordien strandden klachten over niet-advocatuurlijk handelen regelmatig op niet-ontvankelijkheid. Ontvankelijkheidsverweren inhoudende dat de klacht geen advocatuurlijk handelen maar privégedrag betreft, gaan dus niet meer op.