Bij arrest van 24 april 2009, NJ 2009, 206, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het bij de bepaling van het begin van een cassatietermijn niet gaat om de datum die in de kop van de uitspraak en in de uitspraak zelf vermeld wordt, maar om de datum waarop de uitspraak werkelijk is gedaan. Althans, in de omstandigheden van dát geval. Die hielden in dat uit een audiëntieblad van een eerdere zitting dan de uitspraak zelf vermeldde, blijkt dat de uitspraak op die eerdere dag gedaan is, op een openbare terechtzitting waar de procureur van de thans eiser tot cassatie was verschenen, en dat op die dag zelfs een afschrift van de uitspraak aan die procureur is verstrekt. Bij het ‘uitgegeven voor grosse’ stond wel de juiste datum ingevuld. In die omstandigheden behoort het, aldus de Hoge Raad, tot de taak van de procesgevolmachtigde ervoor zorg te dragen dat het rechtsmiddel binnen de daarvoor geldende termijn wordt ingesteld.

Procesadvocaten, en trouwens ook behandelend advocaten, opgelet! U moet zorgen dat het rechtsmiddel tijdig wordt ingesteld. Een formulering die minder zorgvuldig is dan we van de Hoge Raad gewend zijn. Hoe kan een advocaat er nu voor zorgen dat een rechtsmiddel wordt ingesteld, en dat dan ook nog tijdig?
Wij kunnen niet meer doen dan de cliënt erop wijzen dat hij hoger beroep kan instellen als een uitspraak tegenvalt. Binnen drie maanden na de uitspraak. Dat moeten we inderdaad doen. Maar moeten we ons dan echt ervan bewust zijn dat de datum die de uitspraak zelf vermeldt, wel eens niet de juiste datum kan zijn? Het lijkt me erg veel gevraagd, zowel van de procesadvocaat, vroeger procureur, als van de behandelend advocaat. Ik weet echt niet of ik in de tijd dat ik naast een redelijk drukke praktijk nog tientallen procuraten had, zo’n verkeerde datum zou hebben opgemerkt. En of mijn correspondent tijdig beroep instelde, was al helemaal mijn bekommernis niet.
Merkwaardig is dat het Hof Den Bosch kort daarvoor ook zo’n zaak voor zich kreeg. Daar ging het om hoger beroep. Het vonnis a quo vermeldde een te late datum, de appellant was daarop afgegaan, maar het hof was onverbiddelijk: men moet zich laten leiden door de dag van de werkelijke uitspraak. (1)
Zo’n oordeel staat echter ver van de werkelijkheid af. Men krijgt een uitspraak binnen, en helaas, deze valt tegen. Men denkt en spreekt reeds meteen over een mogelijk beroep, maar stelt dat beroep natuurlijk niet halsoverkop in. Vroeger mocht dat zelfs niet binnen de eerste acht dagen. Ruim op tijd bespreekt men het met de cliënt, het besluit beroep in te stellen valt, wanneer sluit de beroepstermijn? De begindatum staat in de uitspraak, maar moeten wij dan toch voor alle zekerheid nog even het Rolboek raadplegen? Of de griffie bellen?
Dat laatste had de cassatieadvocaat, i.c. niet de eerste de beste, natuurlijk kunnen doen. Even het hof bellen. En hij en zijn collega’s zullen dat voortaan ook wel doen. Nu de advocaten die hoger beroep instellen nog.

Het bezwaarlijkst van deze uitspraak vind ik dat de burger het slachtoffer is. Er is een fout gemaakt door het systeem, in broederlijke samenwerking van gerechtelijke organisatie en advocatuur. De griffie van hof of rechtbank heeft in de datering een niet gemakkelijk op te merken foutje gemaakt, een advocaat heeft het niet opgemerkt of had er niet voldoende aandacht voor. Maar de burger wordt ongetroost naar huis gestuurd, met kostenveroordeling en al, terwijl hij part noch deel heeft gehad aan de gemaakte foutjes. 

Noot. 1. Dit arrest is zonder commentaar en ook zonder verwijzing naar het gelijke oordeel van de Hoge Raad in het hier besproken arrest, genoemd in de Kroniek burgerlijk procesrecht, Advocatenblad 2009-11, 28 augustus 2009, p. 470.

E.A.M. Santen, advocaat te Amsterdam

Advertentie