Niets en niemand ontkomt aan feedback. Op 7 oktober was het zover: de feedback ter zitting. Een oudste rechter uit een ander arrondissement had er speciaal cursussen voor gevolgd, en hij zou deelnemer én waarnemer worden, dat wil zeggen: meedoen aan de zitting en tevens de communicatie in kaart brengen. Op de rechtersvergadering was er druk over gediscussieerd, want het één zou zeker ten koste gaan van het ander, waarbij het nadeel voor het resultaat van de inhoudelijke behandeling de gemoederen meer beroerde, dan de mogelijkheid dat de feedback er wat flets vanaf zou komen.
De oudste rechter had uiteraard alle begrip voor de zorgen, maar op de cursus was er voldoende oog voor geweest, zodat hij zich niet onvoorbereid aan deze dubbelrol zou blootstellen. We moesten hem maar beschouwen als een meewerkend voorvrouw, een functie waarbij afstand en betrokkenheid al jarenlang in een vruchtbare fusie waren verenigd. En als het daar goed gaat… De vergadering was er, ook met dit voorbeeld, niet gerust op.
Ik liet niets aan het toeval over en om klokslag negen uur werd de eerste zaak uitgeroepen. Op rechtersvergaderingen was met een zekere regelmaat aan de orde gesteld dat vanuit de advocatuur klachten binnenkwamen over het trage starten van sommige collega’s, en ik wilde het de feedback niet al te gemakkelijk maken. We zaten klaar, negen uur sharp, de oudste rechter met een groot wit formulier voor zich.
‘Komt u binnen!’ zei ik tegen de twee advocaten. ‘Als mr. Bakker nu links achter de microfoon gaat zitten, en mr. Boonstra daarnaast, en even een vraagje aan de tolk, bent u vast beëdigd?’
Vanuit een ooghoek zag ik dat de oudste rechter mijn inleidende opmerkingen letterlijk noteerde, en wel onder het hoofdje ‘Toonzetting en Sfeer’. Wat was er verkeerd aan mijn inleidende opmerkingen? Ik besefte dat zijn geschrijf mij nogal afleidde, want als hij iets noteerde, duidde dat dan op iets opmerkelijks wat voor discussie vatbaar was? De waarnemer bleek, alleen al door waar te nemen, de gang van zaken te beïnvloeden. Zoals een mier zich anders gedraagt onder een microscoop dan in de vrije natuur.
Binnen twee minuten was ik uit mijn concentratie.
De behandeling van de zaak werd voortgezet, en al doende verdween de observatie uit mijn bewustzijn. Drie weken later vond de feedback-bespreking plaats. De waarnemer toonde zich zeer tevreden. Hij had enkele zeer prijzenswaardige aspecten in mijn aanpak waargenomen, die hij bij anderen nog nooit zo had gezien. De lof werd toegelicht met feiten en omstandigheden, en toen ik het zo aanhoorde, vond ik het van mezelf ook opmerkelijk en ik was tevreden dat ik het al die jaren zo vanzelfsprekend en zo kundig had gedaan.
Terwijl ik wat weg zat te soezen in deze streling kwam hij nog wel met een paar kritische kanttekeningen. Maar: ik kon het hebben. Deze terugkoppeling bleek uiteindelijk een mooie en nuttige instelling, aan te raden voor iedereen, en ik wilde er graag wat meer over weten.
Een paar dagen later zocht ik op internet naar wat verklarende literatuur. Dat werd een ontnuchterende ervaring. De vaste regel voor de eindbespreking luidt dat de observator moet beginnen met waardering, met complimenten. Het is een soort warming-up voor het ware werk: de kritische noot. Pas als het zoet is ingedaald, is er plaats voor het zuur. Het compliment is een lichte narcose om de kritische pil te vergulden. Ik wil niet zeggen dat het een milde vorm van oplichting is, maar achteraf voel ik me wel enigszins ongemakkelijk.
Het zit eraan te komen. Ook u, lezer, zult zich vroeg of laat moeten onderwerpen aan een kritische beschouwing. De tijd is ernaar. Maar als ik u was, dan zou ik vragen om een omdraaiing: eerst het zuur… Dan kunt u vervolgens met de deuren slaan, of uw beschouwer vriendelijk vragen naar het kantelpunt. Die vrijheid heeft u dan behouden.
Jan van der Does