Advocaat te Amsterdam
Op zijn begrafenis vielen weer wat stukjes van de legpuzzel die Joop Seegers was op hun plaats. Kantoorgenoten uit de jaren tachtig beschreven Joop als de man die als laatste het kantoor (het toenmalige Advokatenkollektief Staatsliedenbuurt in Amsterdam) verliet en ook de sluitingstijd van het café haalde. Sterke verhalen uitwisselen, grappen maken, al dan niet over de praktijk. En sterke verhalen waren er genoeg, over de krakers waarvoor Joop optrad, de aanvaringen met rechters en advocaten, het lichte handgemeen met een parketwacht die in de Groningse rechtbank een krakerscliënt van Joop aanpakte wat De Telegraaf wist te halen, botsingen met die grote en heftige cliëntengroep, krakers, over de juiste strategie en over wat je van een raadsman kon vergen.
Tot op het bot betrokken bij de sociale rechtshulp en tegelijk scherp analyserend, slim en integer; bij Joop vloeiden werk en het leven daarbuiten in elkaar over. De enige manier om dan niet hopeloos in die praktijk verstrikt te raken en de afstand tot het werk te bewaren was om je af te reageren in eigen kring. De parallel treft mij opeens met de ouderwetse advocatuur die in diezelfde jaren tachtig min of meer was opgeslokt door de vorming van grotere kantoren. Het is misschien wat te mooi voorgesteld, maar ik koester de dierbare herinneringen aan markante individuen, advocaten die opgingen in hun werk en de dagelijkse overgang naar het leven buiten het kantoor graag wat mochten uitstellen, om eerst in eigen kring wat af te kicken.
Een ander stukje van de puzzel is hoe het mogelijk is dat iemand met onmiskenbaar grote gaven maar ook met een wat hoekige uitstraling en de afwezigheid van elke vorm van haantjesgedrag, ook al zo’n markante advocatenzonde, de aangewezen man is om het voortouw te nemen, in zijn kantoor en daarbuiten. Voorzitter van de Vereniging Sociale Advocatuur Amsterdam, medeoprichter van de Vereniging van Letselschadeadvocaten, tien jaar lid van de Amsterdamse Raad van Toezicht, een vloed aan andere functies. Het kwam natuurlijk allereerst omdat Joop, onvriendelijk gezegd, geen ‘nee’ kon zeggen, maar beter gezegd omdat hij nooit te beroerd was om wat dan ook aan te pakken als iemand hem iets vroeg. De Amsterdamse Raad van Toezicht heeft daar lang van mogen profiteren.
Moest er een inspectie worden uitgevoerd bij een advocatenkantoor, moest er iemand inspringen om een ingewikkelde bemiddeling aan te pakken, Joop was er. Daarnaast was er zijn scherpe analytische vermogen en was er altijd, achter een scheve grijns, een rechtlijnig maar fijn gevoel voor rechtvaardigheid, waardoor het ook volstrekt vanzelfsprekend was dat Joop op pad ging om uit te zoeken hoe iets echt in elkaar zat en hoe het verder moest.
Aan het eind van de jaren negentig was het grote wantrouwen tussen de sociale advocatuur en de gevestigde Orde wat weggeëbd maar het zou weinigen gegeven zijn om, geworteld in de sociale advocatuur, goed te kunnen functioneren in een Raad van Toezicht. Joop kon het, vele jaren lang, omdat niemand ooit aan de zuiverheid van zijn intenties zou twijfelen. Behalve inzet en vakmanschap moet daar ook een rol bij hebben gespeeld dat hij zich, in elk geval op het oog, weinig bekommerde om de vraag wat iemand van hem dacht.
Bij zijn afscheid uit de raad in 2009 noemde ik dat hij weleens wat nors overkwam, vanzelfsprekend om daarna langer stil te staan bij zijn warme hart. Oprecht verbaasd kwam hij later vragen of dat wel klopte, van dat norse, want dat had hij zich nooit gerealiseerd. Zoals hij conflicten niet opzocht maar ook niet schuwde, zo was hij geïnteresseerd in de zaak en niet in de vraag hoe er over zijn persoon zou worden gedacht.
De balie heeft een echte advocaat verloren, maar vooral een authentiek mens, trouw aan zichzelf, trouw aan anderen.
Germ Kemper, deken te Amsterdam