OOnlangs werd ik weer eens deelgenoot gemaakt van de spanning tussen spreekplicht en zwijgplicht. Volgens art. 21 Rv moet de dagvaarding de volledige relevante waarheid bevatten en volgens art. 111 Rv moet in de dagvaarding een beschrijving worden gegeven van het aan eiser reeds bekende verweer van gedaagde. Deze wettelijke verplichting om informatie te verschaffen kan schuren met het verbod van de Gedragsregels 12 en 13 om je op informatie te beroepen wanneer die verkregen is in het confraternele verkeer. Wat nu?
Mijn conclusie eerder1 was dat het verbod om te klappen uit de onderhandelingsschool onverminderd heilig is en dat het dus alleen gaat om andere in confraternele communicatie opgedane wetenschap. De eerste vraag is er dan één van hiërarchie: zijn de regels van Rv en de Gedragsregels 12 en 13 van gelijke orde? Argument daarvoor is dat deze Gedragsregels (ook) te herleiden zijn op een formele wet, te weten art. 46 Advocatenwet (de betamelijkheidsnorm).
Het hof nam geen hiërarchie aan; ik zie dat anders omdat:
– de specifieke regel voor de algemene gaat;
– de latere regel voor de oudere gaat (die met de bijzondere functie van de nieuwe regel nog geen rekening had kunnen houden);
– de Gedragsregels 12 en 13 toch ook niet bedoeld lijken voor deze situatie, dan is er niet eens een botsing;
– de Gedragsregels 12 en 13 niet met art. 46 Advocatenwet te vereenzelvigen zijn, maar niet meer zijn dan daaruit afgeleide, zwakkere, want subjectieve (‘in de beroepsgroep levende’) en tijdgebonden subnormen, een afleiding die dus geblokkeerd wordt door de harde hoge Wet Rv.
Slotsom volgens mij: Rv gaat voor.

Als je er zo niet uit mocht komen blijft de oplossing nabij: de wettelijke informatieplicht laat het voor mededeling (in rechte) van de confraterneel verworven wetenschap vereiste belang aanstonds aanwezig zijn (‘tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert’, Gedragsregel 12.1). Een honorabel belang van gedaagde om zich ertegen te verzetten laat zich niet gemakkelijk denken. Zo dacht de deken van dienst er in de zaak die ik eerder besprak ook over. (‘Naar mijn mening kan Gedragsregel 12 een advocaat niet beletten om aan de substantiëringsplicht van art. 111 Rv te voldoen’). Maar misschien zouden we van de omweg langs de deken af moeten: die heeft al genoeg te doen. In het rapport over toezicht van Docters Van Leeuwen wordt aanbevolen dat er een meer landelijk geharmoniseerd dekenaal beleid komt. In een komend dekenoverleg moet dat maar eens ter tafel komen.

Jan Loorbach

Noot
1. De achterliggende vraagstelling heb ik al eens behandeld in een noot onder een tuchtrechtelijke uitspraak, in Advocatenblad 2006-1, p. 45 e.v.

Advertentie