In lagere rechtspraak laat de civiele rechter zich duidelijk beïnvloeden door een tuchtrechtelijke veroordeling. Maar de Hoge Raad onderscheidt de twee telkens weer zo scherp dat een tuchtuitspraak geen blauwdruk geeft voor het civiele oordeel.

In beroepsaansprakelijkheidskwesties tegen artsen, advocaten, notarissen en anderen, stapt de claimant vaak eerst naar de tuchtrechter, om het tuchtrechtelijke oordeel te kunnen gebruiken voor zijn schadeclaim. Uit de praktijk en uit lagere rechtspraak blijkt dat de invloed van een tuchtrechtelijke veroordeling op het oordeel van de civiele rechter groot is. Zo staat in civiele vonnissen regelmatig de overweging dat het handelen in strijd met de tuchtrechtelijke norm grote betekenis toekomt.1 Soms neemt de civiele rechter zelfs een verzwaarde stelplicht aan voor de beroepsbeoefenaar die tuchtrechtelijk is veroordeeld en (toch) in de civiele procedure aansprakelijkheidsverweer voert. Soms ook gaat de rechter ervan uit dat de fout vaststaat en dient de beroepsbeoefenaar het tegendeel te bewijzen.2 Deze lijn is niet terug te vinden in jurisprudentie van de Hoge Raad. Deze rechter maakt consequent een duidelijk onderscheid tussen tuchtrechtelijke en civielrechtelijke procedures. In 1996 beoordeelde de Hoge Raad een schadeclaim op accountants, die als bindend adviseurs zonder voorbehoud een schuld hadden gewaardeerd en daarvoor tuchtrechtelijk op de vingers waren getikt.3 Het hof had de claim terecht afgewezen, zo oordeelde de Hoge Raad: ‘Voorop gesteld moet worden dat een ontkennend antwoord van de tuchtrechter op de vraag of overeenkomstig een voor het desbetreffende beroep geldende norm is gehandeld de burgerlijke rechter niet dwingt tot het oordeel dat sprake is van wanprestatie of van een onrechtmatige daad’.
In het ‘herniaoperatie-arrest’ had de tuchtrechter de klacht over het opereren aan de foute rugwervel ongegrond verklaard, omdat de werkwijze van de arts ondanks de telfout de gebruikelijke en juiste methode was. In de civiele procedure oordeelde het hof daarentegen dat de arts toerekenbaar tekort was geschoten. De Hoge Raad vernietigde dit, omdat het hof zijn, van de tuchtrechter afwijkende, oordeel zodanig had moeten motiveren ‘dat dit, ook in het licht van de beoordeling door de tuchtrechter, voldoende begrijpelijk is. Daarbij valt in het bijzonder te denken aan een motivering met behulp van verklaringen van een of meer, zonodig door de rechter te benoemen, deskundigen’.4

Niet alleen andere doelen
In zijn arresten over Vie d’Or uit 2006 overwoog de Hoge Raad dat in tuchtprocedures andere maatstaven,en bovendien niet de bewijsregels van een civiele procedure worden gehanteerd. Daarom kan aan een tuchtrechtelijke veroordeling ‘niet zonder meer de gevolgtrekking (…) worden verbonden dat de betrokkene civielrechtelijk aansprakelijk is’.5 Het oordeel van het hof, dat de normen die accountants volgens de tuchtrechter hadden geschonden zo sterk overeenstemden met hun zorgvuldigheidsnorm jegens de polishouders dat zij reeds daarom onrechtmatig hadden gehandeld, werd daarom vernietigd.
Ook in arresten uit 20036 en 20057 maakt de Hoge Raad een duidelijk onderscheid tussen civiel recht en tuchtrecht. In beide zaken werd vergoeding van de kosten, gemaakt in de voorafgaande tuchtprocedure, gevorderd op grond van art. 6:96 lid 2 BW (bepaalde kosten kunnen als ‘vermogensschade’ voor vergoeding in aanmerking komen). De Hoge Raad oordeelde dat de gevorderde kosten geen redelijke kosten waren ter vaststelling van aansprakelijkheid (art. 6:96 lid 2 onder b BW) en evenmin redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade (art. 6:96 lid 2 onder a BW). Dat een gegrondverklaarde klacht een klager wel eens genoegdoening verschaft, of dat het tuchtrechterlijk oordeel een rol kan spelen bij de civiele beoordeling van beroepsaansprakelijkheid, maakt dit niet anders. Een tuchtprocedure heeft nu eenmaal niet tot doel de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de beroepsbeoefenaar vast te stellen.

Tuchtrecht en civiel recht hebben niet alleen verschillende doelen, maar onderscheiden zich ook naar aard en onderwerp van de procedures, bewijsregels, rechters en hun normstellingen.8 Daarom verschaft een tuchtuitspraak geen blauwdruk voor het civiele oordeel.

Leonie Rammeloo, redactielid

Noten
1. Bijvoorbeeld recent Rechtbank Utrecht 28 oktober 2009, NJF 2009/506, GJ 2010/19, die expliciet de medische expertise van de tuchtrechter gebruikt om tot haar civiele oordeel te komen.
2. Rechtbank Zwolle 28 januari 2004, NJF 2004/270., respectievelijk HR 19 maart 2004, NJ 2004/307 (m.nt. Asser).
3. HR 15 november 1996, NJ 1997/151 (vgl. uit r.o. 3.5).
4. HR 12 juli 2002, NJ 2003/151 (herniaoperatie), citaat uit r.o. 3.6.3. Voordien had het Hof Den Haag (11 december 1996, NJ 1997/552, A&V 1997) in een kwestie van advocatenaansprakelijkheid al eens op vergelijkbare wijze geoordeeld.
5. HR 13 oktober 2006, NJ 2008/528 en 529 (m.nt. Van Dam onder NJ 2008/529).
6. HR 10 januari 2003, NJ 2003/537 (m.nt. Kleijn).
7. HR 3 juni 2005, NJ 2005/324 (m.nt. Vranken).
8. Uitgebreider: Hendriksen en Rammeloo, ‘Tuchtrecht en civiel recht: gescheiden systemen’, in: WPNR 2008/6778.

Advertentie