Als het aan de commissie-Kortmann ligt, is het afgelopen met opleidingspunten die stagiaires krijgen met alleen aanwezigheid. Stagiaires moeten zich weer voorbereiden, huiswerk maken en tentamens doen. De ‘behoorlijke verzwaring’ vindt commissievoorzitter Kortmann ‘terecht’.
Als in september 2008 de Law Firm School van start gaat – veertien zuidas-kantoren organiseren daarmee een eigen intern opleidingstraject voor hun advocaat-stagiaires – wordt de Orde wat onrustig. De beginnende advocaten volgen de helft van de vakken niet meer binnen de ‘reguliere’ Beroepsopleiding, maar doen dat in de Law Firm School, gebruikmakend van de vrijstellingsregeling. Een deel van het College van Afgevaardigden staat zeer sceptisch tegenover deze inhouse-opleidingen als vervanging van de Beroepsopleiding, onder andere omdat het de sociale cohesie tussen allerlei soorten advocaten zou aantasten.
De voortdurende kritiek op dat vrijstellingsbeleid was in 2009 de aanleiding voor de instelling van een Commissie Opleiding die een advies moest uitbrengen over de hervorming van de Beroepsopleiding (het eerste jaar) en de Voortgezette Stagiaire Opleiding (het tweede en derde jaar van de advocatenscholing). Voorzitter werd prof. mr. Bas Kortmann, ooit zelf advocaat, en nu rector magnificus aan de Radboud Universiteit Nijmegen, waar hij ook hoogleraar burgerlijk recht is. Na negen bijeenkomsten kwam de commissie deze week met haar rapport Met recht advocaat naar buiten. Het Advocatenblad sprak met commissievoorzitter Kortmann.
U vat uw conclusie zelf kernachtig samen: ‘De huidige opleiding voldoet niet’. Heeft dat u verrast?
‘Nee, in het geheel niet. Mijn hele werkzame leven ben ik betrokken bij de opleiding van juristen, ik ken die wereld dus goed. Toen ruim twintig jaar geleden de huidige structuur werd ingevoerd – de Beroepsopleiding in het eerste jaar en de Voortgezette Stage Opleiding in het tweede en derde jaar – vond ik het al niet verstandig dat de eigenlijke opleiding alleen in de Beroepsopleiding werd aangeboden. Na een voortvarende start is de VSO langzaam maar zeker steeds vrijblijvender geworden. Mij zijn drie dingen opgevallen: de kwaliteit van de opleiding is er in de loop der jaren niet beter op geworden, de advocatuur is zelf sterk veranderd – men is zich bijvoorbeeld meer gaan specialiseren – en de instroom van jonge juristen die advocaat willen worden, is veel bonter geworden.’
Wat vindt u zelf het grootste bezwaar van de huidige opleiding?
‘Ik zie vier bezwaren. Het belangrijkste vind ik wel de grote vrijblijvendheid; die vrijblijvendheid zie je terug in de VSO-cursussen en in activiteiten die worden aangeboden door de lokale ordes. Je krijgt al studiepunten als je bij een bijeenkomst aanwezig bent: voorbereiding, huiswerk en toetsen worden niet vereist. Verder is er te weinig samenhang tussen de opleiding in het eerste jaar en de vervolgcursussen in het tweede en derde jaar. Alsof er een knip zit tussen de Beroepsopleiding en de VSO. Een advocaat-stagiaire wordt geacht na drie jaar zelfstandig te kunnen opereren, daar is de hele opleiding op gericht. Maar dan begrijp ik niet dat de opleiding zo is georganiseerd dat de Orde in het eerste jaar een sterke regie heeft – wat op zich goed is – maar dat er in de volgende jaren sprake is van een à la carte menu.
Een derde bezwaar is dat er in de Beroepsopleiding geen aandacht is voor de materieelrechtelijke vakken. Te veel wordt ervan uitgegaan dat juristen die net zijn afgestudeerd, de hoofdgebieden van het recht – privaatrecht, strafrecht en bestuursrecht – wel in de vingers hebben. Dat is maar de vraag sterker: ik vind dat ze nog onvoldoende kennis en inzicht hebben. Mijn laatste bezwaar: onvoldoende aandacht voor beroepsethiek en beroepsattitude, dat zou als een rode draad door de gehele driejarige opleiding moeten lopen.’
Zijn al die advocaten die de laatste tien jaar zijn ingestroomd, met een opleiding die kennelijk niet voldeed, dan wel gekwalificeerd?
Of de meesten van hen aan het einde van de stage voldoende gekwalificeerd waren, betwijfel ik. De vraag is soms gerechtvaardigd: kan ik wel bij die advocaat aankloppen, is hij in staat mijn belangen goed te vertegenwoordigen? Er zijn kantoren die zelf opleidingen zijn gaan organiseren, dat is heel duur maar toch doen ze het. En waarom? Omdat ze niet tevreden zijn over de kwaliteit van de huidige opleiding.’
Een van uw kritiekpunten betreft het ingangsniveau. U twijfelt eraan of juristen die aan de advocatuur beginnen met enkel een universitair diploma wel over ‘voldoende basis’ beschikken. Leveren de universiteiten ondermaatse juristen af?
‘De vorming van juristen, en dus ook van advocaten, is méér dan alleen de opleiding aan de universiteit. De Orde zou de kwaliteit van de universitaire opleiding in het achterhoofd moeten hebben als ze de opleiding voor advocaat-stagiaires opzet. Aan de andere kant moeten de rechtenfaculteiten ook nadenken over de vorming van juristen ná de universiteit, bijvoorbeeld door hun oor te luisteren te leggen bij de Orde. De universitaire en de postuniversitaire opleiding moeten op elkaar zijn afgestemd, zij zijn complementair. Maar daaraan is te weinig invulling gegeven. De afstemming tussen rechtenfaculteiten en bijvoorbeeld het notariaat is beter geregeld.’
Kan of moet de Orde eisen gaan stellen aan de universitaire rechtenopleiding?
‘Niet rechtstreeks, maar wel via het civiel effect. Dat is een wettelijke regeling die eisen stelt aan het gekwalificeerd zijn voor togaberoepen. Nu is die regeling nog heel globaal: men moet “kennis hebben van”. Dat leidt ertoe dat het civiel effect door de rechtenfaculteiten heel verschillend wordt ingevuld, wat nog eens is versterkt door de invoering van de BaMa, de bachelor-master-structuur. De driejarige bacherlor-fase wordt vaak gezien als de opleiding in de hoofdgebieden van het recht, terwijl de masterfase voor specialisatie bestemd zou zijn. Drie jaar is erg kort om kennis van en inzicht in de hoofdgebieden te verwerven. Desondanks is er in de bacheloropleiding vaak sprake van een aanzienlijke keuzevrijheid en ruimte voor stages en dergelijke.
Wat is daarvan het gevolg?
‘Een bonte stoet jonge juristen verlaat de universiteit. Voor afnemers, zoals de Orde, is het dan steeds de vraag: wat zit er in hun knapzak, wat kunnen ze, wat beheersen ze? De advocatuur zou de vereisten voor het civiel effect nader moeten preciseren. Dat is een opdracht aan de wetgever en ik heb goede hoop dat die naar de balie wil luisteren en de eisen van het civiel effect wil verhogen. Daar komt bij dat je in het kader de accreditatie van opleidingen zou moeten toetsen of deze daadwerkelijk voldoen aan de vereisten voor civiel effect. Dat is volgens deze commissie de beste manier om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de instroom in de advocatuur.’
Wat zal in uw visie de rol zijn van activiteiten die worden georganiseerd door de lokale ordes en de jonge balies?
‘Die blijven van groot belang – voor de sociale cohesie wel verstaan. Ik onderschat dat niet, maar de huidige activiteiten hebben eerder die cohesie tot doel dan dat zij echt een leerdoel dienen. Moet je daar nou opleidingspunten voor krijgen? Ik vind van niet. Daarbij komt dat er grote verschillen bestaan tussen de aard en omvang van de verplichtingen die de lokale ordes aan hun stagaires opleggen. Onze commissie vindt overigens dat de lokale ordes pleitoefeningen of pleitwedstrijden moeten blijven organiseren, waarvoor wel opleidingspunten kunnen worden gehaald. Maar voor andere activiteiten zouden geen punten meer moeten worden verleend. Sommige kantoren vinden het bijvoorbeeld verstandig dat hun advocaten een mediatraining krijgen. Maar moet je voor het volgen van een mediatraining ook opleidingspunten krijgen? Ik vind van niet.’
Waarom is één geïntegreerde driejarige opleiding beter dan een Beroepsopleiding van een jaar en een VSO van twee jaar?
‘In een driejarige, ongedeelde opleiding ben je pas echt in staat om leerlijnen te ontwikkelen. Dat verhoogt de samenhang tussen de vakken.’
Het lijkt erop dat de opleiding met huiswerk en toetsen schoolser wordt, de stagiaires worden aan het handje genomen.
‘Vrijblijvendheid is niet het tegenovergestelde van schoolser. Het gaat erom een manier te vinden om advocaten optimaal te vormen en stagiaires aan te zetten tot gevormd worden. Aan het handje gehouden? Huiswerk maken en toetsen afleggen gebeurt ook op de Grotius Academie, daar is niks mis mee, dat zou heel normaal moeten zijn. Sterker: het blijkt nodig te zijn om een stok achter de deur te hebben. Niet dat er een gebrek is aan enthousiasme of zelfdiscipline, maar de verleiding is aanwezig om de studie te doorlopen met weinig inspanning. Advocaat-stagiaires zijn net mensen, zij twitteren bijvoorbeeld ook tijdens de cursusbijeenkomsten. Daar komt bij dat veel kantoren hameren op hun omzet, en dat bevordert niet dat hun stagiaires hard studeren. In die zin neemt niet alleen de vrijblijvendheid voor beginnende advocaten af, maar ook die voor kantoren. En trouwens ook voor de Orde, want die zal vaker moeten examineren.’
Zullen advocaat-stagiaires in de toekomst meer tijd moeten besteden aan hun opleiding?
‘Als ons advies wordt opgevolgd wel. Op dit moment volgt de advocaat-stagiaire 79 uur aan lessen, inclusief de plaatselijke activiteiten. Het aantal contacturen in ons voorstel is ongeveer hetzelfde, maar dan zonder de plaatselijke activiteiten. Er is dus sprake van een behoorlijke verzwaring. Niet alleen omdat het aantal contacturen toeneemt, maar ook omdat er minder vrijstellingen worden verleend en de stagiaires zich beter moeten voorbereiden op bijeenkomsten, meer huiswerk moeten maken en zich moeten voorbereiden op meer tentamens. Is het erg dat het flink zwaarder wordt? Integendeel! Nu zijn er gewoon te veel activiteiten met een minimale opbrengst en dat lijkt mij een slechte investering.’
Kunnen advocaat-stagiaires nog steeds vrijstelling krijgen voor cursussen die inhouse worden gevolgd, bijvoorbeeld bij de Law Firm School?
‘Vrijstellingen moeten mogelijk blijven, althans voor de cognitieve vakken waarin het materiële recht en het procesrecht worden onderwezen. Maar niet voor vakken zoals gedragsrecht en vaardigheden en ook niet voor examens. Enige terughoudendheid lijkt mij gewenst, door het verlenen van vrijstellingen moeten de leerlijnen niet worden doorbroken. Vrijstellingen moeten niet worden verleend omdat het verzoekende instituut een goede kwaliteit bezit, maar op basis van de inhoud van het programma. Ik kan mij voorstellen dat er voor de Law Firm School en de Brauwerij voor wat betreft de vrijstellingen niet veel verandert.’
Een zwaarder programma, dus ook hogere kosten?
‘We hebben berekend dat de huidige opleiding iets meer dan tienduizend euro kost. Ik heb wel eens op de achterkant van een sigarendoos berekend wat het in de toekomst zou kunnen worden: vijftien tot dertig procent duurder. Maar dat is een heel ruwe schatting. Daarbij komt de vraag of dit ten laste moet komen van de individuele stagiaire, van het kantoor of van de Orde. Deze laatste zou kunnen zeggen: de opleiding mag de stagiaire of het kantoor niet meer kosten dan een bepaald bedrag; wordt het toch duurder dan wordt het meerdere omgeslagen over de gehele beroepsgroep. De kosten vallen overigens nog hoger uit als de gederfde kantooruren worden meegerekend, want een stagiaire die studeert, kan geen omzet draaien. Wel is het zo dat hij zijn kosten later kan terugverdienen. Het is een investering om later beter te presteren.’
Gebreken huidige opleiding volgens rapport Met recht advocaat
– Omdat de universitaire vooropleidingen te veel verschillen, kunnen hun eindtermen niet langer worden beschouwd als de begintermen van de Beroepsopleiding.
– In de Beroepsopleiding worden geen materieelrechtelijke vakken onderwezen.
– De procesrechtvakken die in de Beroepsopleiding worden gedoceerd, gaan nauwelijks dieper dan die op de universiteit, en ze moeten bovendien worden gekoppeld aan materiële vakken.
– Europees recht komt te weinig aan de orde.
– Gedragsrecht zou niet alleen in de Beroepsopleiding maar ook in beide VSO-jaren moeten worden onderwezen.
– Er is niet vastgesteld wat de opleiding in welke fase moet aanbieden en wat de advocaat-stagiaire in die drie jaar moet laten zien. – De VSO-fase wordt niet afgesloten met examens en is dus te vrijblijvend.
– In de VSO is er te veel keuze en te veel vrijblijvendheid. Bij de lokale activiteiten gaat het vooral om sociale cohesie. Het toe te kennen puntenaantal varieert sterk, en als stagiaires van arrondissement wisselen krijgen ze hun punten niet altijd erkend.
– Bij de organisatie van de Beroepsopleiding moet niet alleen de Orde maar ook de universiteit zijn betrokken.
– Andere togaberoepen stellen meer gepreciseerde eisen; ook voor de advocatuur is een grondige kennis vereist.
Voorstel nieuwe opleiding
– De Beroepsopleiding en de VSO vervallen, er komt één geïntegreerde driejarige Stagiaire-Opleiding.
– Een advocaat-stagiaire kiest een major en een minor; de vakken die daarbij horen worden in de drie jaar gedoceerd. Van de major heeft hij aan het eind van de opleiding een ‘gedegen kennis’, voor de minor volstaat ‘kennis’.
– Er zijn enkele keuzevakken in het tweede en wat meer keuzevakken in het derde jaar. De meeste vakken worden geëxamineerd.
– In het eerste jaar zijn de vakken Introductie in de Advocatuur en Algemeen Procesrecht van belang.
– Praktijkleer, zoals nu in de Beroepsopleiding voldoet en wordt zo voortgezet.
– Jaarrekeningenlezen blijft verplicht, gaat van het eerste naar het tweede jaar, en van twee naar vier dagdelen.
– Gedragsrecht/Intervisie is in de huidige opleiding te gering en komt in de nieuwe opzet elk jaar aan bod. Het krijgt een nieuwe naam: Beroepsethiek en Beroepsattitude.
Reactie Algemene Raad op rapport
Opleiding tot advocaat vernieuwen
De huidige opleiding tot advocaat moet worden vernieuwd en verbeterd. Dat concludeert de Commissie Opleiding onder leiding van prof. mr. Bas Kortmann. Algemeen deken Jan Loorbach van de Nederlandse Orde van Advocaten sluit zich hierbij aan. Hij complimenteert de commissie in een eerste reactie met het grondige rapport en omarmt het advies om tot kwaliteitsverbetering en harmonisatie te komen.
Volgens commissievoorzitter Kortmann, tevens rector magnificus van de Radboud Universiteit Nijmegen, is het niveau van de bestaande opleiding voor advocaten te laag. De opleiding voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd. Kortmann wijst erop dat onduidelijk is wat advocaat-stagiaires aan het eind van hun opleiding precies moeten kennen en kunnen. Bovendien is de vrijblijvendheid in de opleiding veel te groot.
Kortmann stelt daarom voor de eenjarige beroepsopleiding en de cursussen in de jaren erna te vervangen door een integrale driejarige deeltijdopleiding. Daarin moeten zo veel mogelijk vakken ook worden getoetst of geëxamineerd. Verder moeten de regionale opleidingseisen beter op elkaar worden afgestemd. De totale stagiaire-opleiding zou beter moeten aansluiten op de universitaire rechtenstudies.
Loorbach wil op basis van de aanbevelingen van Kortmann onderzoeken of de stagiaire-opleiding in de toekomst door de Orde moet worden uitgevoerd of uitbesteed aan een externe partij. Voorop staat voor de algemeen deken dat het gewenste kwalitatieve niveau wordt bereikt.
Michel Knapen, journalist