Wetsvoorstel Advocatenwet
Het onlangs ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de Advocatenwet tast volgens Richard Verkijk de onafhankelijkheid van de advocatuur ernstig aan. De toelichting erop zit vol venijn en de onafhankelijkheid wordt in feite geschrapt.
De advocaat moet zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. Dat is een grondgedachte achter veel kritiek die de advocatuur de afgelopen tien, vijftien jaar te verduren heeft gekregen. Die kritiek treft vooral de advocaat in strafzaken, maar ook daarbuiten kan het verwijt vaak worden vernomen. De klacht komt erop neer dat de advocaat zich van niemand anders iets aantrekt dan van zijn cliënt.
Enkele jaren geleden stelde de minster van Justitie een commissie in om te voldoen aan de wens van het parlement: de positie van de advocaat eens goed doorlichten. Met het nu voorliggende wetsvoorstel zal een belangrijke aanbeveling van die commissie-Van Wijmen (Commissie Advocatuur) worden uitgevoerd, namelijk het wettelijk vastleggen van de ‘kernwaarden’ van de advocatuur. Over vijf daarvan bestond altijd al eensgezindheid (deskundigheid, integriteit, partijdigheid, onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid) maar de zesde kernwaarde riep meteen weerstand op: de publieke verantwoordelijkheid van de advocatuur. ‘Alsof ik naar een advocaat ga en er dan een soort klein Balkenendetje zijn kopje uit de koffer van de advocaat steekt’, merkte Folkert Jensma (commentator NRC Handelsblad) op in een debat (voorjaar 2009) over de materie – tot licht afgrijzen van toehoorders met een sterke visuele verbeelding.
Verhullend
Binnen de balie waren er velen die niets moesten weten van een publieke verantwoordelijkheid. De advocaat is geen officer of the court – als advocaat heb ik enkel te maken met de belangen van mijn cliënt, zo redeneerden zij. In belangrijke mate is dat retoriek. Advocaten die op integere wijze de belangen van hun cliënt behartigen, houden immers altijd rekening met de belangen van anderen. Daarom liegen en bedriegen ze niet, kopen ze geen getuigen om, respecteren ze de rechterlijke macht (ook als ze blijven zitten) en zijn ze niet bereid om hun cliënten te helpen met de voorbereiding of uitvoering van strafbare feiten. Ze houden zich aan de Gedragsregels voor advocaten. Natuurlijk zijn er wel advocaten die deze normen overtreden, maar dat neemt niet weg dat de normen gemeengoed zijn, ook bij advocaten die zeggen dat ze alleen de belangen van hun cliënten in het oog houden. Ook zij erkennen dus grenzen en gezien hun bijzondere rol in de rechtsstaat zijn zij dan ook wel degelijk te kenschetsen als officer of the court, een begrip dat een zekere maatschappelijke verantwoordelijkheid van de advocaat impliceert; een begrip ook dat de advocaat tekent als bemiddelaar tussen volk en recht, tussen burger en rechter.
Aanvankelijk stemde de Orde dan ook in met de zesde kernwaarde. Dat veranderde doordat een memorie van toelichting bij een eerdere, onofficiële versie van het wetsvoorstel suggereerde dat de advocaat bij elk handelen zou moeten afwegen of zijn optreden het algemeen belang wel dient. Daardoor zou de rechter dus na een klacht over een advocaat moeten toetsen of de wijze waarop de advocaat de belangen van zijn cliënt behartigde, wel het belang van een goede rechtsbedeling diende. Dat is direct in strijd met een belangrijk uitgangspunt van het tuchtrecht van de afgelopen vijftig jaar, namelijk dat de advocaat een grote beleidsvrijheid toekomt. Zonder die vrijheid kan de advocaat niet functioneren. Hij moet immers een weg zoeken in een onzekere en voor de cliënt vaak bedreigende situatie, een moeras waarin de feiten niet vast liggen en het recht vaak onduidelijk is. Hij kan dat niet, wanneer hij zich steeds moet afvragen of hij het algemeen belang wel dient.
Vanwege de kritiek van de Orde en anderen is de wetstekst met de toelichting aangepast tot het wetsvoorstel dat in mei aan de Tweede Kamer is aangeboden. Er is daarbij gekozen voor tweemaal het slechtste van twee kwaden. De nieuwe wetstekst verhult namelijk dat de advocaat bij zijn optreden aan een grens is gebonden, een grens die kan worden uitgedrukt als ‘het belang van een goede rechtspleging’.
Maatschappelijke schade
De tekst zegt nu dat de advocaat het algemene belang bij een goede rechtspleging dient, doordat hij zijn cliënt rechtsbescherming biedt. Dat mag zo zijn, maar daarmee is niet alles gezegd. Het algemeen belang is wel degelijk ook normstellend, een grens. Niet alles wat de cliënt kan baten, is toegestaan, kort gezegd. Soms bestaat er nu eenmaal een spanning tussen wat de cliënt zou baten en het algemeen belang en soms betekent dit dat de advocaat het algemeen belang moet laten prevaleren boven dat van zijn cliënt. Die spanning ontbreekt in de wetstekst, maar uit de toelichting op het wetsvoorstel blijkt nog steeds dat die grensstellende betekenis wel degelijk bedoeld is. Sterker nog, bij goed lezen van die toelichting staat er eigenlijk nog steeds dat de advocaat zich bij elke handeling moet afvragen of hij daarmee het algemeen belang dient. In ‘De rol en de positie van de advocatuur’ (par. 4) staat immers zwaar aangezet dat de advocatuur als beroepgroep telkens voor ogen moet houden waartoe de bijzondere positie van de advocatuur dient, te weten het belang van een goede rechtsbedeling, maar dit wordt afgesloten met de opmerking dat dit evenzeer ’geldt voor de individuele advocaat wanneer hij beroeps-handelingen verricht’.
De opstellers van de memorie miskennen dat er een wezenlijk verschil is tussen het maken van voortdurende afwegingen en het in uitzonderlijke gevallen laten prevaleren van het algemeen belang boven dat van de cliënt, omdat anders de maatschappelijke schade echt te groot is. Enkele voorbeelden hiervan: indien een advocaat moet nalaten een verdachte vrij te krijgen vanwege het feit dat deze mogelijk een kinderverkrachter is, kan hij zijn werk niet doen. Maar indien een cliënt aan de advocaat onthult dat hij voornemens is giftig afval te laten verschepen naar een onbeduidend Afrikaans land zodat daar levens van mensen in gevaar komen, zal de advocaat aan een dergelijke transactie niet mogen meewerken. Daarentegen zal zijn advocaat diezelfde cliënt naar beste vermogen moeten verdedigen als het giftige afval al is verscheept en de cliënt schadeclaims tegemoet kan zien.
Voortdurende spanning
De schoenen vallen pas echt uit bij het lezen van de toelichting op nota bene de kernwaarde ‘onafhankelijkheid’. Daarin staat immers dat de advocaat zijn bevoegdheden niet mag gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor ze zijn gegeven én dat de advocaat bij zijn handelen de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit in het oog moet houden. Dat zijn normen waar de rechter het optreden van de overheid aan toetst. Dat betekent dat het normenkader dat benut wordt om de overheid en haar ambtenaren zelf verantwoording te laten afleggen over de wijze waarop zij haar maatschappelijke taak vervult – haar taak jegens ons allen! – nu wordt ingezet om te toetsen of de advocaat zijn werk netjes gedaan heeft. Dat is onverenigbaar met het effectief, op partijdige wijze, behartigen van de belangen van een cliënt.
De advocaat moet geen belangen afwegen. Hij mag niet handelen op basis van de vraag of de maatschappij beter af is als een verdachte in het gevang komt. Hij moet ‘gaan’ voor zijn cliënt, en staan voor zijn cliënt. Weliswaar mag hij zijn voorkeuren hebben en eigen afwegingen maken, maar als hij een cliënt bijstaat, moet hij dat niet halfhartig doen. Als de advocaat zich tot rechter maakt van zijn cliënt, is zijn rol in de rechtsorde overbodig en uitgespeeld. Meer dan dat hij bij zijn optreden aan zekere grenzen is gebonden, kan daarom niet verlangd worden. Wie de advocaat wil binden aan de genoemde beginselen, die niet voor niets ‘beginselen van behoorlijk bestuur’ heten, maakt van hem een ambtenaar.
Een citaat van de ‘rode freule’,1 uit de wetsgeschiedenis van de Advocatenwet 1952, tekent treffend waarom ook nu de overheid meer zelfbeheersing moet betrachten in haar omgang met de advocatuur: ‘Elke advocaat leeft nu eenmaal in de voortdurende spanning van enerzijds plichten jegens de objectieve rechtsorde, anderzijds zijn vooral niet minder dringende plichten jegens zijn cliënt, die subjectieve belangen nastreeft. Zolang men van de advocaat geen ambtenaar maakt […] zolang kan men deze spanning niet opheffen. Deze spanning stelt de advocaat, als bijna niemand, bloot aan verkeerde beoordeling door leken en – men zal het moeten toegeven – zij brengt op zijn minst genomen een meer dan gewoon gevaar mee voor handelingen, die inderdaad kritiek zouden verdienen.’
Richard Verkijk, advocaat te Venlo en onderzoeker Universiteit Maastricht2
Noten
1. Jonkvrouw mr. Christine Wilhelmine Isabelle Wttewaall van Stoetwegen (‘Bob’ voor haar vrienden) was Kamerlid voor de Christelijk-Historische Unie (dat in 1980 opging in het CDA); ze werd vanwege haar progressieve gedachtegoed ook wel ‘rode freule’ genoemd.
2. Advocaat bij Boels Zanders Advocaten te Venlo.