Het VN-Mensenrechtencomité wil dat Nederland de stroomlijning van het hoger beroep in strafzaken gedeeltelijk terugdraait. Volgens het comité is het verlofstelsel in strijd met artikel 14 lid 5 van het VN-verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten.
In zijn oordeel van 27 juli nodigt het comité de Nederlandse regering uit de wetgeving aan te passen en vergelijkbare schendingen te voorkomen. Een view van het comité is niet bindend, maar het zogenoemde BuPo-verdrag wel. In artikel 14 van dat verdrag staat dat iedereen die wegens een strafbaar feit is veroordeeld het recht heeft de schuldigverklaring en veroordeling opnieuw te laten beoordelen door een hoger rechtscollege.
De klacht bij het comité was ingediend door de Amsterdamse advocaat Willem Jebbink. Zijn cliënt werd in juni 2007 gearresteerd toen deze zich bij de opening van de Betuwelijn had vastgeketend aan de rails. Een politieagent maande de jongen vergeefs om op te krassen. De politierechter veroordeelde de jongen daarop wegens het niet voldoen aan een ambtelijk bevel en legde hem een boete op van 200 euro.
Jebbink betwijfelt of het bevel bevoegd is gegeven. ‘Het bevel was gebaseerd op de algemene taakstelling van de politie. Na de uitspraak van de politierechter heeft de Hoge Raad in een andere zaak gezegd dat dit onvoldoende basis is voor een bevoegd bevel. Mijn cliënt zou de zaak in hoger beroep dus zeker hebben gewonnen.’
Maar de president van het gerechtshof Den Haag wees het verzoek om verlof voor hoger beroep af om de werklast van het hof te verlichten. Volgens de Wet stroomlijnen hoger beroep is zo’n verlof sinds 2007 nodig voor lichte zaken.
Het comité vindt dat in dit geval het grondrecht op berechting in twee instanties is geschonden en dat de staat geen adequate voorzieningen heeft geboden om de verdediging voor te bereiden en de zaak echt opnieuw te laten beoordelen. De politierechter heeft de uitspraak niet schriftelijk gemotiveerd met bewijsmiddelen, terwijl een proces-verbaal van de zitting ontbrak. Het comité vindt dat de verdediging zich daardoor niet adequaat op de beoordeling van het verlof door de Hof-president kan voorbereiden.
Het comité nodigt de Nederlandse regering uit de wetgeving in overeenstemming te brengen met het verdrag en wijst op de verplichting om vergelijkbare schendingen te voorkomen. Wat de wetgever gaat doen is niet duidelijk. Het ministerie van Justitie bestudeerde de uitspraak ultimo augustus nog en kon geen inhoudelijke reactie geven.
Herkansing voor alle zaken
Dat Jebbink naar het comité in Genève is gestapt en niet naar Straatsburg is gegaan, ligt aan de houding van de Nederlandse regering tegenover het Zevende Optionele Protocol bij het EVRM. In artikel 2 van dat protocol is het recht op berechting in twee instanties weliswaar ook vastgelegd. Maar de Nederlandse regering heeft dit protocol tot nu toe niet willen ondertekenen. De regering overweegt dit binnenkort wel te doen.
Volgens het zevende protocol is een uitzondering op dit grondrecht overigens mogelijk als de verdachte is veroordeeld voor een gering feit, in eerste instantie door de hoogste rechter is veroordeeld of alsnog veroordeeld is in beroep tegen een vrijspraak. Deze uitzonderingen moeten dan wel bij wet geregeld zijn.
Jebbink: ‘Volgens de Straatsburgse rechtspraak vallen misdrijven waarop de wet een vrijheidsstraf stelt niet onder zogenoemde lichte feiten. Ook niet als de rechter in concreto een boete van 500 euro of minder wordt oplegt. Ik heb deze rechtspraak uit Straatsburg in Genève aangehaald. Iedere verdachte die geen verlof heeft gekregen voor hoger beroep kan nu een klacht indienen in Genève, omdat een klachttermijn ontbreekt.
(Lex van Almelo, journalist)