De truc van de alimentatiebetaler om na twaalf jaar nog drie maanden stilletjes door te betalen om de vervaltermijn ongemerkt te laten verstrijken, werkt niet meer.
Tot 1 juli 1994 waren echtgenoten in financieel opzicht levenslang aan elkaar gebonden. Tijdens hun huwelijk waren zij verplicht ‘elkaar het nodige te verschaffen’ en vanaf de echtscheidingsdatum werden zij alimentatieplichtig ten opzichte van elkaar. De alimentatieplicht eindigde als de alimentatiegerechtigde ex-echtgenoot hertrouwde of ging samenwonen.
Aangezien levenslang toch wel erg lang is, heeft de wetgever de alimentatieplicht van ex-echtgenoten in duur beperkt. Art. 1:157 lid 4 BW bepaalt sinds 1 juli 1994 dat de alimentatieplicht van ex-echtgenoten bij een huwelijk dat langer heeft geduurd dan vijf jaar, of waaruit één of meer kinderen zijn geboren, in ieder geval twaalf jaar na de datum van inschrijving van de echtscheiding eindigt. Deze periode is niet willekeurig. De wetgever gaat ervan uit dat de ex-echtgenoot die scheidt op de dag dat het jongste kind is geboren, op diens twaalfde verjaardag in staat moet worden geacht om volledig in zijn of haar eigen levensonderhoud te voorzien.
Voor de alimentatiegerechtigde ex-echtgenoot kan dit heel vervelend uitpakken. Om deze pijn te verzachten, heeft de wetgever in art. 1:157 lid 5 BW opgenomen dat de alimentatiegerechtigde ex-echtgenoot binnen drie maanden na de beëindiging van de alimentatieplicht – door het verstrijken van de termijn van twaalf jaar – een verzoek tot verlenging kan indienen. Voorwaarde voor toekenning is wel dat de beëindiging van de partneralimentatie voor deze ex-echtgenoot zo ingrijpend is dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd. Dit zal overigens niet snel het geval zijn, zo blijkt uit de rechtspraak.
Het was gebruikelijk de alimentatieplichtige te adviseren om twaalf jaar en drie maanden te betalen. Deze had er namelijk belang bij dat de alimentatiegerechtigde ex ‘vergat’ om binnen drie maanden na afloop van de termijn van twaalf jaar een verzoek tot verlenging van de alimentatieduur in te dienen. Na verloop van deze vervaltermijn waren de kansen van de alimentatiegerechtigde verkeken en eindigde de alimentatieplicht van de alimentatieplichtige ex definitief.
De Hoge Raad heeft op 21 mei 2010 echter bepaald dat aan de betaling in die periode een stilzwijgende overeenkomst tot het laten voortduren van de alimentatieplicht ten grondslag ligt (LJN:BL9543). Dit is alleen anders als de alimentatieplichtige ex bij de betaling uitdrukkelijk een andere titel vermeldt. De vervaltermijn van drie maanden van art. 1:157 lid 5 BW vangt dus pas aan op het moment van de laatste betaling en niet op het moment dat de alimentatieplicht na het verloop van een periode van twaalf jaar is geëindigd.
Koert Boshouwers, redactielid