Dat Nederland op weg is een bananenrepubliek te worden, was allang duidelijk. De invoering van de preventieve fouillering, het wijkverbod, toenemend cameratoezicht, de langdurige weigering advocaten voor (en tijdens) eerste verhoren toe te laten, het afluisteren van vertrouwelijke gesprekken met de advocatuur en – voorlopig dieptepunt – het voorstel criminelen in de knie te schieten. Maar gek is de overheid kennelijk nog niet gek genoeg. Nu stelt men namelijk extern toezicht op de advocatuur voor.
Dat het huidige systeem reactief is betekent niet dat het systeem tekortschiet. Sterker nog, de overheid erkent dat het huidige systeem naar behoren functioneert. De achterliggende gedachte lijkt dan ook te zijn dat het keuren van het eigen vlees niet langer in de tijd past. Maar het toezicht van dekens en de raden van discipline is niet het keuren van het eigen vlees, het is het nauwgezet bestuderen van en adequaat reageren op (vermeende) beroepsfouten.
Dat een klacht is ingediend, betekent niet per definitie dat de advocaat fout zit. Dat een vermeende beroepsfout wordt beoordeeld door advocaten is logisch; het is een eerlijke en zorgvuldige toetsing door mensen met verstand van zaken. En ook van de rechters in de
Raden van het Hof van Discipline mag worden verwacht dat ze objectief oordelen.
De wijziging die de minister voorstelt is mogelijk noch wenselijk. Ten eerste is preventief toezicht nagenoeg onuitvoerbaar. De minister stelt een steekproefsgewijze aanpak voor, waarbij onmiddellijk de vraag rijst wat het referentiekader zal zijn. Volgens landelijk deken Jan Loorbach is onderscheid tussen advies- en beroepspraktijken uit den boze en ik geef hem hierin gelijk. Ook denk ik dat onderscheid naar het soort praktijk niet kan of mag worden gemaakt. Het ligt voor de hand dat de overheid vooral inzage wil in zaken waar ze zelf bij betrokken is of een belang bij heeft. Dat betreft vooral straf- en bestuurszaken, maar denk ook aan civiele zaken tegen de overheid. Juist dan is het cruciaal dat de overheid geen enkel inzicht krijgt in het werk van de advocaat, omdat dat noodlottig voor zijn zaak kan zijn. Gelet op de taak van de advocaat en diens geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht kan niet worden volgehouden dat hij gehouden is om deze informatie te delen. Integendeel. Toezichthouders gaan vaak over de schreef, ook nadat de rechter de grenzen heeft aangegeven.
Keer op keer maakt de overheid duidelijk dat zij effectiviteit en efficiëntie van onderzoek belangrijker vindt dan behoorlijke bescherming fundamentele grond- en verdragsrechten van burgers. En nu lijken advocaten aan de beurt. Maar die zijn, tenminste voor wie De Nederlandsche Bank gelooft, toch niet te vertrouwen. En daarom wil de overheid hun rechten uithollen om zo advocaten te kunnen dwingen inzage in hun dossiers te geven.
Een andere dreiging is dat wanneer een advocaat de overheid op zaaksniveau moet informeren, deze gegevens bij de tegenpartij terechtkomen. Nu kan men beloven dat de toezichthouders ook een geheimhoudingsplicht krijgen of stellen dat de overheid rechtmatig werkt, maar dat is een gevaarlijk naïeve opstelling. De overheid bevestigt juist voortdurend dat zij níét kan worden vertrouwd. Sterker nog, aan het feit dat de overheid bijna dagelijks regels aan de laars lapt, danken vele advocaten hun praktijk.
Gelijk het bekende rupsje houdt de overheid geen maat en wil zij steeds meer. En dat is het makkelijkst door als overheid te zeggen dat advocaten de boel tillen of hun rechten misbruiken. Zoals DNB zonder bewijs roept dat advocaten als ‘vluchtheuvel worden gebruikt’ omdat ‘partijen met een verschoningsrecht wel eens worden ingezet om gevoelige informatie buiten bereik van de toezichthouder te houden’.
Men rechtvaardigt het ontbreken of het niet overleggen van bewijs voor deze ongefundeerde stellingen met een beroep op de eigen geheimhoudingsplicht. Oftewel de advocatuur moet haar geheimhoudingsplicht inleveren, terwijl die van de overheid heilig is. Dit onderstreept hoe waardevol de advocaat in de Nederlandse ‘rechtsstaat’ voor de politiek is – terwijl de geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht van de advocaat er niet voor hem zijn maar voor zijn cliënten en de samenleving. Hoog tijd voor een stevige insecticide voor het Haagse Rupsje Nooitgenoeg.
R.P. Kuijper, advocaat te Amsterdam