Het Landelijk procesreglement geeft aanwijzingen voor het tijdig indienen van processtukken. Onder bijzondere omstandigheden kan een rapport dat volgens het reglement tijdig is ingediend, toch te laat zijn overgelegd. Dat zei de Hoge Raad op 3 december jongstleden in een geschil over een loonvordering. Twee werknemers brachten, zeventien dagen voor het pleidooi in hoger beroep, een rapport in dat de Arbeidsinspectie over de onderneming van hun werkgever had gemaakt. Volgens het Landelijk procesreglement moeten nadere stukken uiterlijk vier dagen voor de pleitzitting worden ingebracht. Het Gerechtshof ’s-Gravenhage vond de timing desondanks in strijd met de goede procesorde. De Hoge Raad was met het hof eens dat het volgen van de aanwijzingen in de procesreglementen niet garandeert dat is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor.
De Hoge Raad voegde daar aan toe dat de rechter die dergelijke stukken buiten beschouwing wil laten dat moet motiveren op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval. De rechter moet daarbij kijken naar de aard en de omvang van de stukken, de vraag of deze eerder in de procedure hadden kunnen worden overgelegd en of er aanleiding is voor een maatregel om een goed voorbereide reactie van de wederpartij alsnog mogelijk te maken. In die motivering was het hof in dit geval tekortgeschoten: het had niet duidelijk gemaakt waarom een rapport van slechts zeven bladzijden, dat de kern van de zaak betrof, zonder meer terzijde was geschoven.

Advertentie