Comparitie te veel gebruikt om schikkingen af te dwingen

Na de laatste grote wijziging van de civiele rechtsvordering in 2002 wordt in vrijwel alle zaken een persoonlijke verschijning van partijen gelast, de zogenoemde comparitie. Deze zitting is bedoeld voor het verkrijgen van inlichtingen en het beproeven van een schikking. In de praktijk komt het te vaak alleen op dat laatste neer. Het heeft er de schijn van dat het rechterlijk bedrijf gebukt gaat onder rechtsweerzin; het weigeren een vonnis te vellen. Onze kritiek richt zich op drie elementen van een rechterlijke grondhouding.
De eerste grote fout, zo laat de rechter de rechtzoekende – met name de eisende partij – voelen, is dat hij zijn probleem aan een rechter voorlegt. Volgens sommige rechters gaat een partij een groot risico aan door zijn probleem niet ‘zelf op te lossen’ – wat daaronder dan ook verstaan moet worden – maar een rechter aan te zoeken. Hetzelfde heeft te gelden voor een gedaagde die misschien wel goede gronden heeft om niet aan de eisen van zijn wederpartij tegemoet te willen komen, maar eigenlijk toch vooral drukte om niks maakt. Het gaat tenslotte vaak alleen maar om geld. Andermans geld, maar dat doet er even niet toe. Zo komt het regelmatig voor dat een rechter partijen uitnodigt om – zo denken die partijen althans – hun verhaal te doen en vervolgens ter zitting uitroept: ‘Wat doen wij hier eigenlijk?’ Deze vraag wordt gesteld door een rechter. In een rechtszaal.
Een tweede grote fout die de rechtzoekende volgens de rechter maakt, is dat hij zich laat bijstaan door een betaalde procesvertegenwoordiger. Die procesvertegenwoordiger heeft namelijk een eigen belang bij aanvang en voortzetting van een procedure, zo valt uit menige, al dan niet terloops door de rechter gemaakte opmerking op te maken. Die procedure was al niet gewenst – de ‘eigen oplossing’ verdient immers altijd de voorkeur – en door de bijstand van de procesvertegenwoordiger duurt de lijdensweg alleen maar langer. Dat daarmee de integriteit van die procesvertegenwoordiger in twijfel wordt getrokken, is kennelijk all in the game. Als de vertrouwenspersoon een advocaat is, raakt deze kritiek de beschermde verhouding tussen vertrouwenspersoon en rechtzoekende.1
De comparitie is ook nog bedoeld voor het verkrijgen van inlichtingen. Het is begrijpelijk dat een rechter dan voornamelijk een partij zelf en niet zijn procesvertegenwoordiger wil horen. Maar dit moet niet resulteren in een spreekverbod voor die procesvertegenwoordiger. De pratende procesvertegenwoordiger: het derde element van het probleem.

De rechter vergeet dat veel rechtzoekenden vaak voor het eerst (en voor het laatst) een zitting meemaken. Door gebrek aan ervaring vinden zij een zitting vaak bedreigend. De procesvertegenwoordiger heeft die ervaring wel, daarvoor is hij aangezocht, maar daar schiet een partij niet veel mee op als de ervaringsdeskundige verzocht wordt te zwijgen over de juridische kant van de zaak. De rechter ziet de juridische kwalificatie van de in de stukken en ter zitting gepresenteerde feiten nogal eens als nodeloze complicatie van een kwestie die zich lijkt te lenen voor een ‘eigen oplossing’, niet voor een vonnis: ‘U houdt hier nu een heel juridisch betoog…’. De rechtbank is daarvoor kennelijk niet meer de aangewezen plek.

Hierbij een niet-schikkende waarheid: partijen zoeken in de eerste plaats een oordeel. Dit mag hen niet worden onthouden. Recht krijgen is niet recht hebben gedeeld door twee.

Ruud Vos en Martijn Mense, advocaten te Haarlem

Noot
1. Als het echt zo bar gesteld is met de balie dan zou de rechtspraak daar wat aan moeten doen. Rechters die de barre toestand aankaarten zijn er trouwens wel (Rechtbank Haarlem 6 mei 2010, LJN: BM4040 (‘Konijn Punkie’)).

Advertentie