De rechtsbescherming bij een tijdelijk huisverbod hoeft niet per se via de rechter te gaan, vindt de minister. En gebrekkige bestuursrechtelijke kennis van strafrechtadvocaten kan in deze zaken nadelig uitpakken voor de cliënt.
In situaties waarin huiselijk geweld dreigt te escaleren, kan de agressor sinds 1 januari 2009 voor een periode van tien dagen de toegang tot zijn huis worden ontzegd. Tijdens deze detente kunnen de echtelieden tot rust komen en wordt een hulpverleningstraject opgezet. De maatregel wordt opgelegd door de burgemeester, en kan met ten hoogste vier weken worden verlengd.
Omdat de burgemeester met het opleggen van het huisverbod achter de voordeur treedt, achtte de Eerste Kamer het destijds wenselijk om oplegging van de maatregel, en al zeker de verlenging ervan, te laten toetsen door de rechter, omdat inbreuk wordt gemaakt op de grondrechten van de uithuisgeplaatste.
Maar een rechterlijk oordeel komt de rechtsbescherming van de uithuisgeplaatste niet per se ten goede. Dat kan ook door de zorgvuldigheid van de procedure voorafgaand aan het traject aan te passen, met name op het punt van voorlichting aan, en horen van de uithuisgeplaatste, schrijven onderzoekers van het aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) gelieerde onderzoeksbureau Pro Facto, in opdracht van de minister, in het rapport Rechtsbescherming van uithuisgeplaatsten (juli 2010). Dat geldt met name wanneer tot verlenging van de maatregel wordt besloten. In de praktijk wordt de beslissing om een huisverbod op te leggen meestal gedelegeerd aan de hulpofficier van Justitie. Die bouwt, samen met hulpverleners, een dossier op dat ten grondslag ligt aan de beslissing om het huisverbod eventueel te verlengen. Daarbij wordt de uithuisgeplaatste vaak alleen telefonisch gehoord.
Sinds de invoering van de wet werd de maatregel 2107 keer opgelegd, maar in slechts 4 procent van de gevallen werd beroep aangetekend of een voorlopige voorziening aangevraagd. Het huisverbod wordt niet alleen nauwelijks aangevochten omdat uithuisgeplaatsten ook wel weten dat juridisering niks oplost, maar ook, zeggen ze, zijn ze slecht op de hoogte van de rechtsmiddelen die hun ter beschikking staan.
Daarnaast lijkt de gang naar de bestuursrechter – en niet naar de civiele, of de strafrechter – voor uithuisgeplaatsten moeilijk te begrijpen. Maar ook advocaten die hen bijstaan hebben niet altijd de (bestuursrechtelijke) kennis in huis om die procedure tot een goed eind te brengen, omdat ze veelal via het strafpiket met de uithuisgeplaatste in contact zijn gekomen, schrijven de onderzoekers. De minister schrijft maatregelen te overwegen om de rechtsbescherming van de uithuisgeplaatste te verbeteren, door betere voorlichting aan de uithuisgeplaatste, en door hulpverleners en politie erop te wijzen dat ook de uithuisgeplaatste bij verlenging zorgvuldig gehoord dient te worden.