Over het criterium voor de selectie van zaken is nogal wat overlegd

Het op 15 december ingediende wets-voorstel tot wijziging van de Advocatenwet, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten ter versterking van de cassatierechtspraak moet de werkdruk voor de Hoge Raad verminderen. Het zal ook het einde zijn van het sys-teem dat uitsluitend civiele advocaten in het arrondissement Den Haag bij de HR kunnen optreden. De zogeheten ‘selectie aan de poort’ – waardoor de HR beroepen bij aanvang van de procedure niet-ontvankelijk kan verklaren omdat de ingediende middelen geen nadere beoordeling in cassatie rechtvaardigen – kwam niet zomaar tot stand.
De Memorie van Toelichting is helder. ‘Een adequate uitvoering van de taken van de HR staat onder druk. In enkele decennia is de werklast meer dan verdubbeld voor de civiele sector en de belastingsector en verviervoudigd voor de strafsector. Reden voor de toename is onder andere een toenemend aantal kansloze of voor cassatie ongeschikte zaken. 

Aan het begin: ‘Klaarblijkelijk onvoldoende belang’
Om deze werklast het hoofd te kunnen bieden noemde een eerdere versie van het wetsvoorstel twee categorieën van klachten die kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid, te weten klachten die klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden en klachten die van te gering belang zijn. Over de wenselijkheid van de eerste categorie, die van de kansloze cassaties, is iedereen het eens; de laatste categorie heeft echter tot veel discussie en ook verzet aanleiding gegeven, aldus Marc Ynzonides, advocaat bij De Brauw en plaatsvervangend voorzitter van de Adviescommissie Burgerlijk procesrecht die het Ministerie hierover heeft geadviseerd. Doel van de tweede categorie was zaken te weren waarin na verwijzing toch geen andere beslissing zou kunnen volgen. ‘Maar de terminologie bleek de angel in de discussie te worden. Want wat nu nog voldoende belang is, is dat over een jaar misschien niet meer. Zo ontstond de vrees dat de HR teveel vrijheid zou krijgen om zaken als niet-ontvankelijk af te doen. Dat zou het vertrouwen in de rechtspraak kunnen schaden.’
Er moest dus een oplossing komen die de werkdruk van de HR zou verminderen zonder een aanslag te doen op de rechtszekerheid. Die werd in artikel II van het wetsvoorstel, dat een nieuw artikel 80a Wet RO voorstelt, aldus geformuleerd: ‘de HR kan (…) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren wanneer de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep instelt klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep’. Ynzonides: ‘Met deze aanpassing lijkt eenieder zich te kunnen verenigen, de HR ziet voldoende ruimte om zaken op deze grond te weren en voor civiele advocaten geldt dat er weinig verandert.. Beroepen kunnen ook nu al stranden bij gebrek aan belang; verschil is alleen dat dit nu niet alleen aan het eind, maar ook aan het begin van de procedure kan gebeuren.’

Hooggespannen verwachtingen

De verwachtingen over de effecten van de wijziging zijn hooggespannen. Zo bleek uit onderzoek van de HR en het Parket in 2009 dat tenminste een kwart tot een derde van de huidige instroom van zaken zich leent voor toepassing van het voorgestelde artikel. Ook Ynzonides spreekt van winst in dit opzicht. Daarnaast verwacht hij ook een afname van het aantal voor de HR gebrachte kansloze zaken. Wat hij wel enigszins betreurt is dat het überhaupt tot deze wetswijziging heeft moeten komen. ‘Bepaalde advocaten zouden veel van hun zaken gewoon niet aan de HR moeten voorleggen. Het zelfreinigend karakter van de advocatuur schiet hier ernstig tekort.’

Advertentie