De kritiek van Willem Wagenaar op het strafrechtelijk apparaat is nog zachtaardig in het licht van het in Nederland behaalde ‘krankzinnige percentage veroordelingen’.

Van strafrecht weet ik niet zoveel. Ik ben bijna twintig jaar advocaat en heb niet één strafzaak behandeld. Ik heb wel eens overwogen of ik strafzaken zou willen doen en kwam steeds uit op een ontkennend antwoord. Het leek en lijkt me nog steeds zo’n weinig inspirerende bezigheid, gegeven het krankzinnige percentage veroordelingen. Ik neem gek genoeg wel altijd en graag kennis van artikelen en arresten uit de strafrechthoek.
Zo las ik met plezier het interview door Michel Knapen met Willem Wagenaar in het vorige nummer van dit blad (Advocatenblad 2010-7). Wagenaar heeft een missie die in crescendo gaat. Hij maakt al jaren duidelijk dat en waarom er het nodige misloopt in het strafrechtelijk apparaat. In zijn laatste boek (Broddelwerk, Uitgeverij Bert Bakker, 2010) bereikt hij een allegro fortissimo in zijn jarenlange aanklaagzang. Er zou bij politie, OM en rechterlijke macht niet alleen sprake zijn van structurele tekortkomingen, maar zelfs van opzet gericht op broddelwerk. Bij het interview zijn enige reacties geplaatst uit de strafrechtadvocatuur, de politie en de rechterlijke macht. Deze reacties komen neer op de – logisch te verwachten – teneur dat Wagenaar in het verleden nuttig werk heeft verricht, maar dat de arme man nu doorslaat in zijn missie.

Meer dan negen van de tien
Een aantal jaren geleden las ik in een krant een interview met Harm Brouwer, de voorzitter van het College van P-G’s. Hij werd geconfronteerd met fouten van het OM in grote strafzaken. Eén van zijn verweren was dat de aandacht veel te veel uitging naar die paar grote zaken, terwijl men miskende dat ongeveer 95 procent van de strafzaken tot een veroordeling leidt. U leest het goed: 95 procent Tot dan wist ik dat niet, maar na het lezen van dit interview begon ik me wel af te vragen of ik in Nederland of Noord-Korea woonde. Later las ik dat het aantal veroordelingen in strafzaken van 97 procent (echt waar: 97 procent) in 2005 is gedaald naar 92 procent in 2009. Of het nu gaat om veroordelingen in bijna alle gevallen in 2005 of veroordelingen in meer dan negen van de tien zaken in 2009, bij mij wil het er niet in dat dit kan kloppen.
Ik realiseer mij natuurlijk dat de groep van verdachten niet een gewone dwarsdoorsnede is van de Nederlandse bevolking, maar een groep die na gericht strafrechtelijk onderzoek is voorgeselecteerd. Desalniettemin durf ik ook zonder daar bijvoorbeeld een onderzoekend jaar van mijn leven aan te wijden wel te roepen dat het strafrechtelijk apparaat niet zo goed is dat het in 92 van de 100 gevallen een veroordeling kan uitspreken. Na zo’n twintig jaren het strafrechtelijk apparaat van de zijlijn te hebben gevolgd en gegeven veel gesprekken die ik met strafpleiters heb gevoerd over de dagelijkse praktijk van het strafrecht, meen ik dat het strafrechtelijk apparaat niet zozeer een systeem van objectieve rechtstoepassing lijkt, als wel een veroordelingsmachine. De veroordelingspercentages onderbouwen die mening.

In het hart
Het jammere van Wagenaars laatste insteek lijkt dat het zijn natuurlijke tegenstanders een makkelijke kans geeft hem te bagatelliseren. Of nu bij het mistasten in het strafrecht opzet in het spel is of niet, lijkt mij ook niet de belangrijkste vraag. De belangrijkste vraag blijft of het krankzinnige percentage veroordelingen van verdachten wel juist kan zijn. Ik denk van niet.
En ik denk dat die mening in het hart van de rechtspraak ondersteuning vindt. In een periodiek van de Raad voor de rechtspraak (Rechtstreeks 2009/4, p. 7-45) staat namelijk een fascinerend artikel van F. van Dijk en J. Sonnemans, ‘Kansrekening en strafrechtspraak: fouten bij beslissen onder onzekerheid.’ Het artikel beschrijft een laboratoriumexperiment inzake oordeelsvorming onder onzekerheid in strafzaken onder studenten uit verschillende studierichtingen, waaronder rechten, herhaald onder rechterlijke ambtenaren in opleiding. De schrijvers zijn nagegaan of en in welke mate beslissingen onder onzekerheid leiden tot fouten, of die fouten ernstig zijn en of er systeem is te onderkennen in die fouten. Het artikel is te lang om hier samen te vatten. De gebruikte methodiek lijkt mij degelijk en representatief. Alleen daarom al beveel ik de lezing hier hartelijk aan (u kunt het artikel simpel googelend op internet vinden).
De conclusies die de schrijvers bereiken (door hen vanzelfsprekend van nette nuances voorzien) vind ik minstens zo verontrustend als wat Wagenaar vindt. Ik geef daarvan een aantal weer:
– ‘In moeilijke zaken worden veel ernstige fouten gemaakt.’ (p. 35)
– ‘Het nettoresultaat is dan ook voor hen dat te veel verdachten veroordeeld worden.’ (p. 36)
– ‘De fouten die gemaakt werden, waren daarbij overwegend van het ernstigste type: onterechte veroordelingen.’ (p. 41)
– Men verricht te weinig onderzoek, verzamelt te weinig informatie en maakt daardoor te veel fouten. (p. 42)
– ‘Rechtenstudenten presteren slechter dan andere studenten […], zij spreken te snel het schuldig uit […] en dat ook raio’s het niet beter doen.’ Hierbij maken de schrijvers de deprimerende opmerking dat de andere groepen ook al slecht presteerden (p. 42).
– ‘Ook de beste juristen in opleiding zijn niet goed in het beslissen onder onzekerheid.’ (p. 45)

Antwoord?
De conclusies van Van Dijk en Sonnemans liegen er niet om. Als we die naast het percentage veroordelingen leggen, hebben we Wagenaar niet nodig om ons heel ernstige zorgen te maken. U mag het zeggen: hebben we in Nederland nu zo’n geweldige bemensing van het strafrechtelijk apparaat dat dat in meer dan negen van de tien gevallen tot een veroordeling mag leiden, of is het strafrechtelijk apparaat een veroordelingsmachine? Ik denk dat ik het antwoord wel weet.

(Georg van Daal, advocaat te Amsterdam)

Advertentie