De Commissie-Kortmann die de stagiaire-opleiding onder-zocht, wil ook dat de rechtenfaculteiten betere studenten afleveren. Volgens de Maastrichtse decaan Heringa heeft de commissie die eisen niet onderbouwd en miskent ze de kwaliteiten van de divers gevormde juridische academici.

De universitaire eindtermen, tegelijk de begintermen van de togaberoepen, zijn opgenomen in diverse overheidsregelingen en worden vaak aangeduid met ‘civiel effect’: eisen voor de toegang tot specifiek gereguleerde beroepen.1 Op zichzelf is de term verwarrend omdat deze in de loop der jaren iets anders is gaan betekenen, door verschillen tussen de diverse regelingen.2 De juridische faculteiten kiezen veelal het hoogste niveau als het diploma aangeeft dat het voldoet aan de eisen van het ‘civiel effect’. Niettemin wil de Commissie-Kortmann deze eisen voor de advocatuur nog verder aanscherpen.3 Maar waarom?4

‘Breed en stevig’
‘De Commissie betwijfelt of de huidige afgestudeerde jurist die aansluitend aan de studie tot de advocatuur toetreedt, in de regel over een dergelijke kennis beschikt’ (p. 23 e.v. rapport, zie noot 3). Met ‘dergelijke kennis’ lijkt de commissie te verwijzen naar een eerdere zinsnede dat van de universitaire opleiding een brede en stevige basis mag worden verwacht, waarop in de postuniversitaire fase kan worden voortgebouwd. Dat is alles, een wel erg korte en onvoldoende onderbouwing, voor de stelling dat de ‘meester-of Master-titel geen eenduidig keurmerk’ is (p. 24).5
Moeten de universiteiten uniforme studenten afleveren? Nee toch. Faculteiten leiden lang niet alleen op voor de togaberoepen, maar voor een veelheid aan academische banen. Juist om de arbeidsmarkt goed voor te lichten, zijn er uitgebreide ‘diplomasupplementen’, waaruit blijkt hoeveel studiepunten een student waaraan heeft besteed, en welke studenten aan de civiel-effectseisen hebben voldaan. Waarom zou iedere student een volledig eenheidspakket moeten hebben gedaan?
En wat hebben de university colleges6 er eigenlijk mee van doen? Een student kan immers het civiel effect alleen verkrijgen door behalve een juridische master ook een groot aantal studiepunten te behalen in een juridische bachelor. En daarin zitten veel civiel-effectvakken. Daardoor zal een student die ook een university college heeft gedaan uiteindelijk, als er een civiel-effect-verklaring wordt afgegeven, niet minder van het recht weten dan een reguliere juridische afgestudeerde (beiden doorlopen hetzelfde pakket aan juridische vakken). Goede studenten met een andere academische bachelor dan recht die daarna kiezen voor een juridische master zijn naar mijn ervaring bepaald goede studenten met een grote snelheid van leren en een dito academische vaardigheid.

De betere studenten
Tal van studenten kiezen individuele trajecten, soms ook een specialisatie met een master. Dit geeft de arbeidsmarkt alle mogelijkheden om te kiezen. De ene student heeft een generieke master Nederlands recht gedaan, de ander heeft zich gespecialiseerd in het strafrecht of het Europees recht. Gelukkig kunnen werkgevers dat zien en er ook op selecteren. Er zijn ook advocatenkantoren die dat doen. Men kan ook redeneren dat een student met goede resultaten in de bachelorfase, en een interessante stage, een buitenlands verblijf en een prachtige master Europees recht, gewoon een goede medewerker is die men ook op andere rechtsgebieden kan inzetten. Dat zien we ook in de praktijk, tot ieders tevredenheid.
Studenten die ook eens buiten hun eigen land, faculteit en vakkenpakket kijken; studenten die daarmee beter voorbereid de arbeidsmarkt betreden; studenten die weten dat met de keuze voor een bachelor en een master recht hun leertraject nog niet afgelopen is, maar wordt voortgezet tijdens de verdere beroepsuitoefening: dat zijn naar mijn overtuiging de betere studenten. Maar indien de balie nog slechts juristen wil die geen stage deden of in het buitenland studeerden en zich niet in een master hebben gespecialiseerd, zouden Orde en advocatenkantoren dat duidelijk moeten maken aan de bachelorstudenten. Studenten kunnen dan hun studiegedrag aanpassen. En als men een jurist wil die meteen in het civiel recht in te zetten is, en bijvoorbeeld geen student die na een gespecialiseerde master strafrecht zijn kennis van het civiel recht (uit het tweede jaar van de bachelor) wat zal zijn vergeten, moet men dát maar duidelijk maken. Al zie ik vele juristen die tot tevredenheid van hun werkgevers na hun gespecialiseerde master in rechtsgebied x iets anders zijn gaan doen in de praktijk dan hun aanvankelijke specialisatie.

Eenvoudig en elementair
Aangezien de meeste studenten de opties open willen houden, kiezen ze vaak voor de variant van het civiel effect en stellen ze de beroepskeuze iets uit; begrijpelijk en niet onverstandig. Daarmee bepalen de eisen van het civiel effect het gehele juridische curriculum, ook al kiezen de meeste studenten later geen togaberoep.
De rechtenstudie is bovendien een academische studie. Dit impliceert academische scholing, dus niet alleen kennis van en over het recht maar ook kennis van disciplines en vaardigheden als (rechts)economie, logica en wetenschapsleer. Dat is vooral ook een grote dosis rechtsvergelijking, als een middel om het recht kritisch te beschouwen, om te kunnen debatteren over de kwaliteit van regels en recht.

Kortom, de eisen van het civiel effect moeten eenvoudig en elementair blijven. Harmonisatie van de verschillende regels ligt wel voor de hand, verdere aanscherping niet. In de wettelijke regelingen moet niet meer worden bepaald dan dat een jurist met civiel effect moet beschikken over:
•kennis van het Nederlandse privaatrecht, ondernemingsrecht, staats- en bestuursrecht, strafrecht, Europees recht, internationaal recht, en de bijbehorende internationalisering van ons recht;
•talenkennis (Nederlands en Engels). En verder gat het vooral om: academische vaardigheden om verder te leren in beroepsopleidingen en trainingstrajecten en om maatschappelijke problemen aan te kunnen en juridische problemen op te lossen.

Transparantie, zich bewezen hebbende zelfregulering, en een zeer eenvoudige en elementaire regeling van het civiel effect, in plaats van nieuwe ingewikkelde regelingen die als een verstikkende deken over de juridische opleidingen worden gelegd.

Kwalijke financieringsprikkel
De Commissie-Kortmann heeft niet erg veel vertrouwen in de faculteiten: door het financieringssysteem zou het hoger onderwijs met ‘een permanente prikkel’ worden geconfronteerd ‘om hun studenten snel te laten afstuderen. Hierbij dreigt het gevaar dat rendement op het gebied van snelheid en kwantiteit ten koste gaat van de kwaliteit’ (p. 26 rapport). Is dit nu reëel? Ik geloof het niet; de structuur van de financiering is al jaren dezelfde en beloont inderdaad (deels) diploma’s. Wie goed naar de curricula kijkt, ziet dat die er in de tussenliggende jaren niet lichter op zijn geworden. Integendeel. Faculteiten hebben het bindend studieadvies ingevoerd en ze gaan niet louter voor kwantiteit, getuige de bindende studieadviezen en de her en der ingevoerde numerus fixus. Denk ook aan maatregelen als mentoraten, vaardigheidstrainingen, honours classes, extra onderwijsuren en extra zelfstudie-uren van studenten.

Convenant kan eenvoudiger
De juridische faculteiten hebben met het OM, de Raad voor de rechtspraak en de Orde in 2005 een convenant opgesteld over hoe om te gaan met het civiel effect. In een gezamenlijke commissie wordt gesproken over ervaren problemen en hobbels.
Het huidige convenant behelst een te strenge invulling van de wettelijke eisen. Zo moet een student 60 studiepunten (ects) recht in een master hebben: dat is alleen werkbaar als onder ‘recht’ ook juridische hulpvakken als rechtsfilosofie, rechtssociologie, criminologie en forensische vakken worden begrepen. Deze eis van 60 ects recht kan beter worden geschrapt; faculteiten kunnen in de bachelor het juiste niveau bepalen, waarbij in adviesraden per opleiding alumni en praktijk kunnen zijn vertegenwoordigd. Dat bevordert transparantie.

Aalt Willem Heringa, decaan Rechtsgeleerdheid, Universiteit Maastricht

Noten
1.De Commissie-Kortmann omschrijft het civiel effect zo: ‘De toegang tot een juridisch beroep die wordt verkregen door het voltooien van een combinatie van opleidingen met een zodanige inhoud dat deze aan bij of krachtens de wet gestelde eisen voldoet.’
2. Zie voor een korte beschrijving: A.W. Heringa, ‘Het juridische onderwijs’, in: T. Barkhuysen, M.L. van Emmerik & J.P. Loof (red.), Geschakeld recht, Deventer 2009, pp. 229-239.
3. Zie Commissie Stagiaire-Opleiding, Met recht advocaat. Een nieuwe Opleiding: de Stagiaire-Opleiding, Nederlandse Orde van Advocaten, 2010. De commissie constateert terecht dat de beroepseisen in het Besluit beroepsvereisten advocatuur het summierst zijn, maar omdat de faculteiten de strengste eisen aan het civiel effect hanteren, is de conclusie om aan te scherpen niet logisch.
4. Zie voor eerdere kritiek: Mr. nr. 2010-12, waarin Rob van Otterloo afschaffing van het civiel effect bepleit en Bas Kortmann daartegen in het strijdperk treedt, met verder enkele commentaren van mijn college-decanen Paul Bovend’Eert (RUN) en Maarten Kroeze (EUR).
5. Om de commissie recht te doen: ze geeft hiervoor elders in het rapport nog wel een paar aanwijzingen: invoering van het bachelor-masterstelsel; grote keuzevrijheid en toegenomen specialisatie; buitenlands studieverblijf; stages; de opkomst van university colleges.
6. Zie noot 5.

Advertentie