Wagenaar opnieuw ten strijde – en tegengesproken
In de hele strafrechtelijke keten worden fouten gemaakt. Doorlopend. En vaak met opzet. Dat beweert rechtspsycholoog Willem Albert Wagenaar in zijn boek Broddelwerk. Een strafrechter, een rechercheur en een strafrechtadvocaat dienen van repliek. ‘Geklungel? Dat doet ons echt tekort.’
Gaat het weleens goed in het strafrechtelijk onderzoek? Worden alle geschreven en ongeschreven regels en fatsoensnormen consequent toegepast als verdachten worden verhoord, als processen-verbaal worden opgesteld of als ooggetuigen verdachten moeten herkennen? Het ontluisterende antwoord van Willem Albert Wagenaar, emeritus hoogleraar psychologische functieleer luidt: nee. De talloze voorbeelden die hij in zijn laatste boek Broddelwerk (Uitgeverij Bert Bakker, februari 2010) aanhaalt, lezen als een j’accuse. Wagenaars pen spaart niemand: politie, OM, internationale opsporingsorganisaties, de rechterlijke macht – ze rommelen allemaal. De advocatuur komt er nog het best vanaf.
Er werd geklungeld in de zaak-Holleeder, de Schipholbrand, in liquidatieprocessen en in rechtszaken rond vermeende Srebrenica- en Rwanda-criminelen. In zijn boek fileert Wagenaar een twintigtal zaken en in geen geval werden de regels van de strafvorderlijke kunst foutloos toegepast. En dat is het ‘topje van de ijsberg’. ‘Laat u niet misleiden door het feit dat ik slechts enkele voorbeelden heb genoemd,’ zo eindigt het boek. ‘Het gaat om structurele tekortkomingen die in talloze andere zaken eveneens hun invloed uitoefenen.’
‘Met getuigen-verklaringen in het p-v kun je fantastisch manipuleren’
Tijdgebrek
In zijn boek gaat Wagenaar in op vier thema’s: de politie die met processen-verbaal manipuleert, ondeugdelijke procedures bij herkenning van oorlogsmisdadigers door ooggetuigen, de invloed van alcohol op het geheugen en de behandeling van verstandelijk gehandicapten in de rol van getuige en verdachte.
En doorlopend, zo constateert Wage-naar, gaat het mis. Dat schaart hij onder de noemer ‘broddelwerk’. En niet broddelwerk omdat er sprake is van onkunde bij de politie, het OM en de rechterlijke macht; er is ook opzet in het spel. ‘Willens en wetens; men weigert systematisch om eenvoudige verbeteringen aan te brengen,’ schrijft hij.
Het gerommel begon al in 1926, toen de Hoge Raad de auditu-verklaringen toeliet en daarmee de onmiddellijkheid losliet. ‘Verklaringen van horen zeggen toelaten mag dus, maar het moet niet,’ aldus Wagenaar. ‘De rechter mag nog steeds zelf de getuigen horen, maar dan komt hij in tijdsproblemen. Met getuigenverklaringen in het p-v kun je fantastisch manipuleren. Verdraaiingen van verklaringen: je denkt dat het niet voorkomt, maar het gebeurt. Rechercheurs gaan heel selectief te werk bij wat ze wel en wat ze niet in een p-v opnemen, en dat gebeurt opzettelijk.’ Zo ontdekte Wagenaar in een zaak valsheid in geschrifte, waar getuigenverslagen die met vijf jaar tussentijd werden gehouden ‘in elkaar werden geschoven’ alsof het verslag op één dag is afgenomen. ‘Dat zijn heus geen incidenten. Maar dan hoop je: de rechter zal dat wel opmerken. Niet dus.’
Wagenaar: ‘De Hoge Raad staat toe dat broddelwerk wordt geaccepteerd. Maar de Hoge Raad verplicht daar niet toe. Toch verschuilt de strafrechter zich achter de Hoge Raad. Vaak ziet de rechter niet eens dat het OM broddelt; vaak zien ze het wel, maar komen ze er door tijdgebrek niet aan toe het te repareren.’ De rechter zit volgens Wagenaar in een dilemma: als hij onvolkomenheden in de bewijsmiddelen verwerpt, dan moet hij vrijspreken en dat wil de rechter vaak niet. De verdachte komt dan weer op straat en begaat mogelijk een misdrijf. ‘Dan moet de rechter kiezen: of slecht bewijsmateriaal accepteren of een gevaarlijke man vrij op straat. Dus zeurt de rechter maar niet over dat slechte bewijsmateriaal. Maar je moet als politie of als OM de strafrechter niet in dat dilemma willen brengen. Je legt hem dus geen inferieur materiaal voor. Maar de rechter zelf moet ook zijn tanden laten zien en dus actiever zijn.’
Dat mag je ook verwachten van advocaten. Hoe ziet u hun rol?
‘Ik word meestal alleen bij zaken in hoger beroep betrokken. In eerste aanleg heeft de cliënt niet veel gehad aan zijn advocaat. Advocaten durven van gerommel niks te zeggen. Ze weten vaak niet wat er speelt en als ze het wel weten, dan zeggen ze: het helpt toch niet als we er iets van zeggen. Maar de rechter zegt juist vaak: als er in het onderzoek iets is misgegaan, dan had de advocaat maar iets te berde moeten brengen. Dat suggereert een lijdelijk standpunt. Maar alleen de civiele rechter is lijdelijk; de strafrechter hoort actief te zijn. Hij moet zelf onderzoeken en niet wachten tot een advocaat erom vraagt. Neem de zaak waarin een moeder en haar dochter in de duinen werden vermoord. De verklaringen van de twee verdachte broers klopten voor geen meter, maar de rechter stelde geen vragen.’
Hebben advocaten voldoende overwicht om tegen het broddelwerk in te gaan?
‘Neem de tribunalen, daar worden veel fouten gemaakt. Keer op keer zijn er bewijsproblemen en advocaten doen er niets mee. De rechters van het Joegoslavië-tribunaal worden door meerdere landen geleverd en de afspraak is dat men niet te kritisch kijkt naar wie rechter wordt. Dat geldt ook voor de rechercheurs. Velen hebben geen enkele ervaring met het vaststellen van identiteit of het waarderen van ooggetuigenverklaringen. Dat alles staat in mijn rapporten. Op dat moment kunnen advocaten er weinig meer aan doen, maar aanklagers en rechters des te meer.’
Wanneer kunnen advocaten er wel wat aan doen?
‘Het kan anders als er op een plaats delict, waar onderzoek wordt gedaan naar bijvoorbeeld een moord, een piketadvocaat aanwezig is – ook al is er dan nog geen verdachte. Daarmee voorkom je dat de belangen van toekomstige verdachten worden beschadigd. Juist in die eerste fase gaat het vaak al mis, omdat een advocaat ontbreekt.’
Wat doen advocaten verkeerd?
‘Advocaten maken te vaak gebruik van juridische trucs, bijvoorbeeld door te zeggen dat er wat mis was met de dagvaarding. Maar de materiële argumenten laten ze lopen. Stel: er is een moord. Twee mensen zeggen dat A het heeft gedaan, drie mensen zeggen dat A het niet heeft gedaan. Daar kun je als advocaat wat mee, maar de rechter zegt: twee beweren dat, dat vind ik voldoende. Daar moet je als advocaat dan verder op tamboereren. Maar er is meer. Advocaten moeten erop vertrouwen dat het OM onpartijdig is, dus moeten advocaten zich ook niet opstellen als partijdig, maar juist waarheidsvinding nastreven. Zelfs al faalt de advocaat, dat pleit de rechter nog niet vrij.’
In het Salduz-arrest lijkt het EHRM te hebben uitgemaakt dat advocaten al bij het eerste politieverhoor aanwezig moeten zijn. Een goede zaak?
‘Ja, want zonder advocaat bestaat er een risico op oncontroleerbare valse bekentenissen. Dat hebben we gezien bij de Schipholbrand, de Puttense moordzaak en de Schiedammer parkmoord. Bij verhoren van getuigen hoort dus een advocaat. Maar een probleem is dat die vaak niet weet dat gebruikte methodes helemaal niet kunnen. Daarom is specialisatie in de opleiding van advocaten van groot belang, met vakken als criminologie en criminalistiek. Velen zeggen: dat is toch hetzelfde, wat is het verschil? Daar heb je het al: als je zelfs dat niet weet! Het eerste gaat over achtergronden van misdadigers, het tweede over verhoortechnieken, DNA-onderzoeken en vinger-afdrukken. Strafrechtadvocaten moeten dat soort dingen weten. Maar het vaststellen van de feiten is hun achilleshiel. Als dit goed gaat en er is een advocaat aanwezig bij het politieverhoor, dan is er al veel verholpen, zeker als de advocaat er ook nog eens invloed op kan uitoefenen.’
Salduz gaat dus veel veranderen?
‘Nou, ik denk van niet. Het arrest wordt in Nederland heel minimalistisch uitgelegd. Hier zeggen we: als we de verdachte maar attenderen op het feit dat hij recht heeft op een advocaat, dan voldoen we al aan Salduz. Maar als ze écht willen, dan zeggen ze: je kunt een advocaat bellen, hier is zijn nummer. Maar dan kiezen ze toch iemand van wie ze weten dat die niet kan. Dat soort chicanes. Het is gewoon sabotage van Salduz, waarvan eerst werd gezegd dat het niet gold voor Nederland en nu is het niet meer dan een proef. Nederland wordt gekenmerkt door een zucht naar minimalisme.’
De advocaat: ‘Wagenaar maakt niet duidelijk hoe hij als psycholoog beter het bewijs kan selecteren dan juristen dat kunnen’
De strafrechtadvocaat: ‘Niet zo generaliseren’
Simeon Burmeister (Cleerdin & Hamer)
‘In het boek vind je zeker zinnige observaties, maar alleen als Wagenaar schrijft als rechtspsycholoog. Dan denk ik aan de passages over de betrouwbaarheid van getuigen, het opzetten van een confrontatie en het effect van alcohol en drugs op het geheugen. Daar heb je wat aan. Nuttig is ook dat hij zijn licht laat schijnen over de psychologische aspecten van dwangmiddelen. Wat betreft de onmiddellijkheid heeft Wagenaar een punt. Maar de rechter kan altijd getuigen oproepen. Als het echter gaat over de bewijsselectie van de rechter, dan slaat hij de plank vaak mis. Daarover kan hij in specifieke zaken nooit voldoende informatie hebben. Hij maakt niet duidelijk hoe hij als psycholoog beter het bewijs kan selecteren dan juristen dat kunnen. Natuurlijk gebeuren er fouten in het onderzoek en het systeem maakt het mogelijk dat die fouten erin worden verdisconteerd. Maar een complot zoals Wagenaar suggereert? Nee, hij moet niet zo generaliseren. Rechters wassen fouten helemaal niet wit: ze stellen ze wel degelijk aan de kaak, ze zijn niet om de tuin te leiden zoals Wagenaar suggereert. Hij stelt ook dat er vaak opzet in het spel is om broddelwerk te leveren. Dat is per zaak verschillend; er zijn immers onbetrouwbare rechercheurs. Maar het gaat om incidenten en Wagenaar doet het met zijn bonte selectie van zaken voorkomen alsof het dagelijks misgaat.
Sommige opsporings- en onderzoeksfouten worden zo goed afgedekt dat je er als advocaat niet achter komt. Maar als advocaten fouten in verhoormethoden ontdekken, dan voeren ze daarop altijd verweer en ze proberen deze altijd uit te sluiten voor het bewijs. Advocaten zijn daar buitengewoon kien op. Soms is een confrontatie niet goed verlopen. Wagenaar zegt dan: vrijspraak! Maar vaak is er ook ander bewijs dat wel tot een veroordeling kan leiden.
Wagenaar doet hetzelfde als wat hij anderen verwijt: anderen kijken onvoldoende over de grenzen van hun discipline, hij doet hetzelfde. Hij kijkt alleen naar de psychologie.
Zijn eerdere boek Dubieuze zaken was een nuttig werk, geschikt voor de strafrechtpraktijk. Broddelwerk vind ik tendentieus en hij trekt te algemene conclusies.’
De politieman: ‘Gaat veel te ver’
Albert van de Wetering (Hoofd divisie informatie en opsporing, politie Brabant-Noord)
‘Het prettige van Broddelwerk is dat Wagenaar op een ultieme manier tegenspraak bedrijft. Op een scherpe manier fileert hij de zwakke punten van het opsporingsonderzoek, ook al kennen we de dilemma’s en problemen zelf ook wel. Strafvordering is nu eenmaal erg complex, met nieuwe wetgeving, internationalisering, kwaliteitseisen en de kritische benadering van burgers. Daarom heb ik ook respect voor de wijze waarop Wagenaar naar zaken kijkt, uit een gevoel van bezorgdheid en rechtschapenheid.
Gaat het inderdaad zo vaak mis als Wagenaar beweert? Nee. Het gaat weleens mis, natuurlijk. De IRT-affaire en de Schiedammer parkmoord hebben niet alleen geleid tot strikte opsporingsbevoegdheden, maar ook tot een hoop bureaucratie en veel meer administratie – ook om transparant te kunnen verantwoorden. Wagenaar zegt dat onze p-v’s vaak een compilatie van verhoren zijn en dat we niet alles in het p-v opnemen. Het klopt dat samenvattingen worden gemaakt van verhoren; toch zijn deze meestal wel volledig uitgewerkt. In de daarvoor aangewezen zaken worden verhoren auditief en/of audiovisueel opgenomen en ze zijn altijd herleidbaar. De verwerking in het procesdossier is altijd in nauw overleg met de zaaksofficier. Als het misgaat, zijn dat incidenten, geen structurele tekortkomingen zoals Wagenaar het noemt – en er is zeker geen opzet in het spel. Van die aantijgingen word ik onrustig en geïrriteerd. Wagenaar is pretentieus en gaat veel te ver. Ik nodig hem uit om te komen kijken hoe wij met de waarheidsvinding omgaan. Dat is soms een worsteling, maar we doen het integer. Niemand van de 53.000 politiemensen levert met opzet broddelwerk af. Het kan natuurlijk altijd beter. Ik zit weleens in een evaluatiecommissie die een afgeronde zaak beoordeelt. Tja, dan snap ik Wagenaar weleens. De wijze waarop het onderzoek is ingericht, de manier waarop er door de zaaksofficier is gestuurd, hoe de tactische politieleiding in het onderzoek zit – het kan weleens beter. Maar het zijn incidenten. Wij laten dan niets met opzet weg uit een p-v. We bieden wel een praktische samenvatting van het verhoor. Dan moet dat ook vermeld zijn in het p-v. Wil de samenleving dat alle politieverhoren worden opgenomen, auditief en visueel en uitgewerkt in een p-v? Dat kan, maar daar zit wel een kostenplaatje aan.
Ik betwijfel of het veel uitmaakt wanneer een advocaat bij de verhoren aanwezig is. Ik heb altijd gedacht: waarom moet dat eigenlijk? Aan de andere kant: we hebben niets te verbergen. We moeten wel goede werkafspraken maken met advocaten. Ze mogen zich niet met het verhoor bemoeien en moeten eigenlijk in een hoekje zitten luisteren. Een meerwaarde zie ik daar niet in, anders dan dat de belangen van de verdachte nog beter worden geborgd. Ik ben dan ook erg benieuwd naar de uitkomsten van de pilot advocaat bij het politieverhoor.’
De strafrechter: ‘Fouten worden afgestraft’
Elianne van Rens (Rechtbank Den Haag)
‘Broddelwerk behandelt een fascinerende thematiek. De kritische betrokkenheid van Wagenaar is een goede bijdrage aan het debat en dat houdt je als strafrechter scherp. Ik vind het echter jammer dat Wagenaar niet onderkent dat hij met eerdere studies al veel heeft bereikt, zoals ten aanzien van de Osloconfrontatie. Die is nu beter vastgelegd in de wet en in richtlijnen, maar Wagenaar beweert dat we daaraan geen consequenties verbinden. Dat doen we dus wel. Onlangs deed zich bij ons zo’n zaak voor. Een getuige had vóór de confrontatie al foto’s van een verdachte gezien. De resultaten van de fotoconfrontatie hebben we als meervoudige kamer uitgesloten van het bewijs, precies zoals Wagenaar het graag ziet. De rechterlijke macht luistert echt naar kritiek van buiten en doet er wat mee.
Jammer vind ik ook dat Wagenaar stelt dat de rechterlijke macht broddelwerk goedkeurt, en wel met opzet. Elke zaak die niet goed gaat, is er een te veel. Maar van structurele tekortkomingen die in talloze andere zaken hun invloed uitoefenen, zoals Wagenaar letterlijk schrijft, is geen sprake. Die stelling onderbouwt hij ook niet. Zien wij fouten in het opsporingsonderzoek, dan worden die afgestraft, soms met niet-ontvankelijkheid van het OM. Dat de rechterlijke macht moedwillig broddelwerk aflevert, doet ons echt tekort. Wagenaar blijft daar maar op tamboereren.
Wagenaar heeft gelijk als hij stelt dat er in zaken fouten zijn gemaakt. Dat geldt echter niet voor alle zaken die hij beschrijft. In de zaak-Holleeder heeft het gerechtshof de bewijsmiddelen zeer kritisch bekeken en goed gemotiveerd geoordeeld dat er voldoende bewijs was. De bewijsanalyse die Wagenaar geeft, is apert onjuist. Ik heb me ook echt gestoord aan zijn analyse in het onderzoek Passage. Die zaak is nog onder de rechter en Wagenaar is daarbij als deskundige opgetreden. Het kan absoluut niet dat hij daar nu al over publiceert.
Wagenaar zegt verder enerzijds dat advocaten veel moeite doen om de waarheid boven water te krijgen, zoals in de zaak-Holleeder, maar dat ze in andere zaken liggen te slapen – zoals bij het verhoor bij de rechter-commissaris waar de advocaat kan controleren of het verslag wel juist is. Volgens Wagenaar doen ze dat niet goed; mijn ervaring is dat dit wel goed gaat. Advocaten moeten actief zijn en over het algemeen zijn ze dat ook. ’
W.A. Wagenaar,
Broddelwerk. Over geklungel in het strafrechtelijk onderzoek,
Uitgeverij Bert Bakker,
ISBN 978 90 351 3490 4.
Michel Knapen, journalist