Directeur Tjark Tjin-A-Tsoi van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)

Zelden komt het nog voor dat er géén gebruik wordt gemaakt van forensisch onderzoek in een strafzaak. Sinds dit jaar zijn de mogelijkheden voor advocaten om onderzoeksvragen mee te geven aan het NFI verruimd. Maar die mogelijkheden worden nog te weinig benut, vindt NFI-directeur Tjark Tjin-A-Tsoi.

De carrière van Tjin-A-Tsoi (44, sinds juni 2007 directeur) is opmerkelijk te noemen. Hij studeerde natuurkunde en promoveerde op een bij uitstek theoretisch onderwerp: ‘Eindige en oneindige W-algebra en mogelijke toepassingen op de snaartheorie’. Vervolgens werkte hij twee jaar bij Shell, stapte over naar de financiële sector (Rabobank en Ernst & Young) en begon in 2002 bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), waar hij in 2003 directeur concurrentietoezicht werd. Daar gaf hij leiding aan het onderzoek naar schaduwboekhoudingen in de bouw, later bekend geworden als de Bouwfraude.

Wat bracht u bij het NFI?
‘Na de NMa wilde ik eigenlijk terug naar het bedrijfsleven – ik dacht aan een managementfunctie bij een technologiebedrijf, en het NFI is eigenlijk een heel interessant technologiebedrijf. We hebben geen wettelijke taken of bevoegdheden bij de opsporing. We leveren gewoon producten en diensten, zij het dat we door het Rijk worden gefinancierd en dat de overheid onze voornaamste klant is.’

Wat betekent de groei van het forensisch onderzoek voor de advocatuur?
‘In alle grote bekende strafzaken van de afgelopen periode gaat het over forensisch bewijsmateriaal. Daarnaast neemt de technologische en wetenschappelijke complexiteit van het forensisch onderzoek enorm toe: we kunnen steeds meer en beter DNA-onderzoek uitvoeren, er zijn steeds betere chemische technieken, noem het maar op. Daarom is het van groot belang dat de kennis over deze materie bij alle partijen die bij de strafrechtspleging zijn betrokken, wordt uitgebouwd. In de opleidingen zou expliciet ruimte moeten komen voor forensisch denken. Dat geldt niet alleen voor de rechterlijke macht, het OM en de politie, maar juist ook voor de advocatuur. Want als je een goede verdediging wilt voeren in een zaak waarbij forensisch onderzoek doorslaggevend kan zijn, is het verdomd handig als je een beetje weet hoe zo’n complex forensisch onderzoek werkt. En dat je dus ook de kracht, en de beperkingen, van dat forensisch onderzoek goed op je netvlies hebt staan. Het NFI werkt niet alleen voor het OM; ook de advocatuur speelt een belangrijke rol in het strafrecht. Dat betekent dat zij ook toegang moet hebben tot die kennis.’

Wanneer kan een advocaat zich bij het NFI melden?
‘Wat ons betreft zo snel mogelijk. Het kan op twee manieren: de advocaat kan ons aanzoeken in een zaak waarin we niet al een onderzoek doen. De advocaat moet dit zelf betalen, maar als achteraf blijkt dat het nuttig was omdat het bijvoorbeeld tot vrijspraak of strafvermindering heeft geleid, kan een verzoek tot restitutie worden ingediend. De advocaat kan ook de rechter-commissaris of de officier van justitie in een bepaalde zaak vragen om additioneel forensisch onderzoek van een bepaald type. Dit kon overigens altijd al, maar de nieuwe Wet deskundigen in het strafrecht vergemakkelijkt dat traject, omdat er een duidelijk moment is ingebouwd waarbij de verdediging onderzoeksvragen mee kan geven. Dat de advocaat dat ook dóét, heeft in alle opzichten onze voorkeur. De onderzoeksopdracht aan het NFI wordt objectiever, omdat zowel het scenario van de officier van justitie als dat van de verdediging aan bod komt. Wij kunnen dan veel gerichter onderzoek doen. Dat kan soms tot méér, maar ook tot minder werk leiden. Als het tot meer werk leidt, dan is dat maar zo. Het gaat ons uiteindelijk om de kwaliteit en de objectiviteit van het onderzoek als geheel.
Heel concreet: bij een nieuwe zaak houden we een intakegesprek, zoals iedere leverancier dat doet met een klant. Als het aan het NFI ligt, zou een advocaat daar vaker bij kunnen zitten, maar het is ook aan het OM om te bepalen of het onderzoeksbelang dat toelaat.’

Is dat al eens gebeurd?
‘Niet dat ik weet. Ik heb ook niet de indruk dat er tussen het OM en de advocatuur meer over onderzoeksopdrachten wordt gecommuniceerd, hoewel die mogelijkheid er nu wel is. Maar ik geloof ook niet dat de advocatuur er zelf erg achteraan zit. Het kán ook niet altijd. Er zijn situaties denkbaar dat het OM en de politie in het onderzoeksbelang besluiten niet alles naar buiten te brengen, of zelfs niet eens bekend te maken wie de verdachte is. Dan zullen ze de advocatuur er niet bij willen hebben.’

Wat is een goede onderzoeksvraag?
‘Een advocaat kan kijken of er niet al een subtiele partijdigheid of richting zit in de onderzoeksvraag van de officier van justitie, of een alternatief scenario aandragen van wat er volgens hem heeft plaatsgevonden. Dat zal vaak een scenario zijn waarin de verdachte onschuldig is, of een mindere misdaad heeft begaan. Er is bijvoorbeeld een DNA-spoor gevonden op de plaats delict. Mogelijk vermoedt het OM dat het DNA delictgerelateerd is, maar de advocaat kan zeggen: die persoon was daar, een dag tevoren, en heeft daar toevallig een haar achtergelaten. Wij kunnen dan kijken of we kunnen bepalen welk scenario versterkt wordt ten opzichte van dat andere scenario. Het OM kan ook zeggen: wij hebben hier een blouse, en we willen dat je die en die vlekken gaat bemonsteren. De advocaat zegt dan misschien: bemonster die andere vlekken ook, want in mijn alternatieve scenario spelen die een belangrijke rol. De reikwijdte van het onderzoek verandert dan als gevolg van de input van de advocaat. Het onderzoek wordt evenwichtiger.’

Waar moet een advocaat op letten?
‘Ik denk dat advocaten alert moeten zijn op het onderscheid tussen technisch onderzoek en forensisch onderzoek in de zin van de wet. Dat is een delicate balans. Het sporen verzamelen en selecteren, en het verstrekken van onderzoeksopdrachten hoort bij de opdrachtgever: het OM of de politie. Wij kunnen best ook sporen vinden, verzamelen en veiligstellen, want dat is technisch werk. Maar het onderzoek dat vervolgens áán die sporen wordt verricht, hoort echt bij ons. In een forensisch intake-gesprek zal worden besproken: wat zijn de sporen, waar zijn we naar op zoek en in welke volgorde gaan we onderzoek doen? Een vingersporenonderzoek kan DNA vernietigen. Dus als je bijvoorbeeld een fiets hebt, waar je mogelijk DNA op vindt, maar waar ook vingerafdrukken op zitten, ga je eerst proberen dat DNA te vinden, en pas daarna ga je de vingersporen zichtbaar proberen te maken.
De sporen die het NFI onderzoekt, worden meestal geselecteerd door de forensisch-technische dienst van de politie. Bij de totstandkoming van de aanwijzing van het College van procureurs-generaal bekritiseerden advocaten het onderscheid tussen het domein van die dienst en dat van het deskundigenonderzoek. We krijgen niet minder zaken binnen dan vorig jaar, afgezien van een kleine dip die ik wijt aan onwennigheid aan het nieuwe systeem. Als het complex forensisch onderzoek betreft, komt het naar ons toe. De Wet deskundigen in strafzaken is er gekomen om een kwaliteitsbodem te leggen in de markt, door de mensen die zich daarmee bezighouden een examen te laten doen.
Nu is dus de vraag: wat is forensisch onderzoek? De politie zou verleid worden om alles zelf te doen als een onderzoek door het NFI wel, en onderzoek door de politie niet onder de wet zou vallen. Dat moet worden voorkómen. Advocaten zullen daar in de praktijk ongetwijfeld alert op zijn. Het is nooit de bedoeling geweest van de deskundigenwet om meer forensisch onderzoek over te hevelen naar de politie. De bedoeling is om een kwaliteitsslag te maken en dat mag niet worden omzeild. Op basis van mijn contacten bij het OM en de politie heb ik trouwens absoluut niet het beeld dat zij die wet op structurele wijze proberen te ontlopen. Integendeel.’

U bent een uitgesproken bètawetenschapper – de meeste juristen zijn alfa’s. Begrijpen juristen en onderzoekers elkaar eigenlijk wel?
‘Dat is een essentieel punt. Een bètawetenschapper is geneigd om de foutmarge in een onderzoek ook nadrukkelijk te vermelden, daar waar een jurist alleen maar wil horen: is het nou links, of rechts? Die spraakverwarring zie je vaak, ook bij kansberekeningen: de zeldzaamheid van een DNA-profiel betekent dat de kans dat het die persoon is, zo en zo groot is. Maar dat kun je niet omdraaien. Het zijn juist dit soort statistiekvraagstukken die je fout beoordeelt als je er niet enigszins in bent geschoold. Het is een vakgebied dat wezensvreemd is aan die hele juridische strafrechtketen. Maar dat wezensvreemde neemt een steeds grotere en belangrijkere rol in. Je hoeft geen expert te worden op het gebied van biologie of chemie. Maar er zijn bepaalde manieren van denken die redelijk algemeen zijn. Je kunt best heel globaal uitleggen hoe een DNA-onderzoek werkt, zonder in microbiologische details te duiken. Zo hebben we een boek uitgegeven dat speciaal is geschreven voor mensen die met DNA-onderzoek te maken krijgen, maar daar zelf geen achtergrond in hebben. Wij zien voorlichting als een belangrijke taak. Want de waarde van forensisch onderzoek is maar net zo groot als de manier waarop juristen het gebruiken.’

NFI: meer dan vezelplukkers
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is wars van het stoffige imago van wereldvreemde vezelplukkers en presenteert zich tegenwoordig als een hypermodern, hightech wetenschappelijk bedrijf met een budget van € 70 miljoen. Sinds de fusie in 1999 tussen het Gerechtelijk Laboratorium en het Geneeskundig Gerechtelijk Laboratorium is het aantal medewerkers verdubbeld: van 239 in 1999 tot 554 in 2009. Werd in 1999 nog maar in 667 zaken een DNA-onderzoek verricht, in 2008 werden 38.000 menselijke sporen onderzocht. Het NFI doet alles behalve gedragsonderzoek: chemisch, biologisch, medisch, pathologisch, fysisch en digitaal onderzoek – die laatste afdeling is één van de grootste van het instituut.

(Tatiana Scheltema, journalist)

Advertentie