Raden van discipline bestaan 25 jaar
Op 1 februari 1986 namen de raden van discipline de tuchtrechtspraak over van de raden van toezicht. Zo kort geleden was de tuchtrechtspraak nog wat we nu ‘een onderonsje van advocaten’ zouden noemen. Wie voor 1986 een klacht had over een advocaat, kwam terecht bij een gezelschap van confrères van de beklaagde uit hetzelfde arrondissement: de raad van toezicht – als de klacht niet al in het voorstadium door de deken naar de prullenbak was verwezen. De beklaagde advocaat kon zich bij de procedure voor de raad rechtskundig laten bijstaan en de stukken tevoren inzien. De klager niet. De zitting was besloten en de uitspraak ook. Als de klacht werd afgewezen, werd de uitspraak niet gemotiveerd. Hoger beroep was alleen weggelegd voor de beklaagde advocaat, als er een zware maatregel was opgelegd.
In hoger beroep bij het hof van discipline1 werd de zaak ook toen al behandeld door een meerderheid van rechters (drie rechters, twee advocaten). Dus dat was het punt niet zozeer.
Maar de eerste aanleg moest anders, vond ook de Orde zo rond 19732, met hoeveel inzet en hoe integer de leden van de raden van toezicht hun werk ook deden. Weliswaar zaten niet alle advocaten er op te wachten voortaan te worden berecht door een tuchtraad met ‘onbekenden’, maar dat was een achterhoedegevecht. In 1980 diende Minister van Justitie De Ruiter een wetsontwerp3 in waarin het doel van het tuchtrecht niet meer de bescherming van de eer van de stand was, maar een behoorlijke beroepsuitoefening met het oog op de belangen van de rechtzoekende. Een en ander slechts voor zover het publieke belang betrokken is. Dat is overigens iets anders dan het belang van de klager bij genoegdoening. Dat kan een bijkomend effect van het tuchtrecht zijn, maar is geen doel op zich. Dat is ook de reden dat de regering anders dan sommige Kamerleden geen consumentenvertegenwoordiger in de tuchtcolleges wilde. Tuchtrecht is wel klachtrecht (zonder klacht geen zaak), maar geen klagersrecht.
Vele nota’s van wijziging en amendementen en een Minister van Justitie later, werden op 1 februari 19864 de vijf raden van discipline ingevoerd, één per ressort. Sindsdien kan de deken een klacht niet meer zelf als kennelijk ongegrond afwijzen, maar moet hij deze op verzoek van de klager doorsturen naar de raad van discipline. Volgens de nieuwe wet behandelt de raad de zaak met één rechter-voorzitter en vier advocaatleden. De rechter staat voor onpartijdigheid en procedurele professionaliteit. De advocaatleden komen uit het hele ressort, niet meer alleen uit het arrondissement van de beklaagde. De zittingen zijn openbaar en alle uitspraken moeten gemotiveerd en in het openbaar worden gedaan. De klager heeft recht op rechtsbijstand en kan in hoger beroep. Dit laatste weliswaar alleen bij ongegrondverklaring van de klacht, maar toch is het klagers-appèl in elk geval kwantitatief gezien een enorm succes.
Is het nieuwe tuchtrecht ook overigens een succes, is het effectief wat betreft gedragsbeïnvloeding van advocaten of tevredenheid van klagers? Het zou goed zijn dat te onderzoeken,5 zeker nu de komende veranderingen in bestuur van en toezicht op de balie ook het tuchtrecht niet onberoerd zullen laten.
Marian Verburgh, Stafjurist raden van discipline6
Noten
1. Dat bestond al sinds 1952 (Stb. 1952, 365).
2. Advocatenblad 1973, p. 51 e.v.
3. Kamerstukken 16 094.
4. Stb. 1984, 417, gefaseerde inwerkingtreding.
5. Het is ook onderzocht toen de raden van discipline tien jaar bestonden, zie N. Doornbos en L.E. de Groot-van Leeuwen, Klachten op orde, Kluwer, 1997.
6. Dit stuk is geschreven op persoonlijke titel.