Het College van Afgevaardigden heeft tijdens de vergadering van 24 juni jl. ‘nut en noodzaak’ aanvaard van de mogelijkheid niet-advocaten in het bestuur van praktijkrechtspersonen te benoemen. De Algemene Raad zal de aan het college voorgelegde wijzigingsverordening ‘technisch afronden’, zo kondigde deken Jan Loorbach aan. In september kan het college dan zijn jawoord geven aan een aangepast voorstel.
Het voorstel komt erop neer dat niet-advocaten in het bestuur kunnen worden benoemd zolang de meerderheid, inclusief de voorzitter, maar uit advocaten bestaat. De praktijk moet zodanig zijn ingericht dat de toetreding van buitenstaanders de onafhankelijkheid van de praktijkuitoefening niet in gevaar brengt. Volgens de toelichting bij het voorstel gaat het er hier om de zelfstandigheid, onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid te waarborgen. ‘Daarbij kan worden gedacht aan een strikte en consequente scheiding van de professionele praktijkuitoefening enerzijds en zeggenschap over de overkoepelende bedrijfsvoering anderzijds’, aldus de toelichting.
De bestuurder van buiten moet volgens de conceptverordening voorafgaand aan zijn benoeming niet alleen een verklaring omtrent het gedrag overleggen aan de raad van toezicht, maar ook de statuten van de praktijkrechtspersoon en een toelichting op zijn achtergrond en zijn beoogde rol in het bestuur. Als het om een ex-advocaat gaat, rapporteert de raad van toezicht uit zijn toenmalige arrondissement over zijn tuchtrechtelijke achtergrond en over een eventueel faillissements- of schuldsaneringsverleden. De raad van toezicht in het arrondissement waar de ex-advocaat bestuurder wil worden, beslist dan of dat aanleiding is de benoeming tegen te houden. Een geschorste of geschrapte ex-advocaat mag hoe dan ook geen bestuurder worden.
Waar tijdens de vergadering in maart nog van verschillende kanten vanuit het college werd aangedrongen op een discussie over ‘nut en noodzaak’, was de Rotterdamse afgevaardigde Desloover op 24 juni de enige die de discussie op dit punt wilde voortzetten. Men had voldoende aan de toelichting van voorzitter Loorbach: ‘Het maakt bij werving, functioneren en in de beleving van kantoorgenoten wezenlijk verschil of je iemand op het hoogste niveau laat meedoen. In een wereld waarin de advocatuur steeds bedrijfsmatiger moet werken, gezien de concurrentie, hebben managers iets toe te voegen. Bovendien kun je de onttrekking aan de praktijk van vaak de beste advocaten op deze manier beperken.’
Vreemde invloeden
Afgevaardigde Louwerier uit Breda sprak nog de zorg uit dat aan de jurisprudentie tot nu toe geen zekerheid valt te ontlenen dat ook voor een statutair bestuurder een afgeleid verschoningsrecht zal gelden. De Algemene Raad erkende dat een rechterlijke toetsing uiteraard nog niet heeft kunnen plaatsvinden, maar zag geen reden om aan te nemen dat het verschoningsrecht van de statutair directeur zwakker zou zijn dan die van anderen in de hiërarchie.
Volgens Loorbach was bovendien in het voorstel de onafhankelijkheid van de advocatuur bepaald wel gewaarborgd – en ook dit riep bij het college geen nadere vragen op. In 1972, bij de totstandkoming van de Verordening op de praktijkvennootschap, werden in de toelichting nog als bezwaren tegen praktijkuitoefening in bv-vorm de volgende punten genoemd: ‘zij vestigt een grotere indruk van zakelijkheid, met de nadruk op geld verdienen’, en ‘zij vergroot de mogelijkheid voor niet-advocaten om zich financieel te interesseren in de uitkomst van de rechtspraktijk en kan reeds daardoor ook leiden tot vermindering van de onafhankelijkheid van de beroepsbeoefenaar’ (Advocatenblad 1972, p. 434). Dit laatste bezwaar werd ondervangen door de bepaling dat de vennootschap slechts aandeelhouders en bestuurders mag hebben die als advocaat of beoefenaar van een ander vrij beroep werkzaam zijn, om ‘de beroepsuitoefening voor vreemde invloeden te behoeden’ (Advocatenblad 1972, p. 439). Deze bepaling zorgde ervoor dat een advocaat nooit op het hoogste niveau aan een niet-advocaat verantwoording zou hoeven afleggen. Ook dit principe wordt nu dus zonder veel lawaai gedeeltelijk losgelaten.
(Trudeke Sillevis Smitt, redacteur)