Maatregelmatiging bij schadevergoeding in strafzaken
Sinds een arrest van het Amsterdamse hof van 21 augustus jl. kan een schadevergoedingsmaatregel niet meer alleen in zijn geheel al dan niet worden opgelegd, maar ook worden gemátigd. Wat kan de raadsman daartoe aanvoeren?
Op 21 augustus 2009 wees het Gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, een arrest over het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel.1 Het was de laatste uitspraak in een slepende strafzaak met twee geslaagde cassatieberoepen. Het nieuwe van de uitspraak zit hem in de overweging van het hof over het matigen van de schadevergoeding: ‘De maatregel kan wel worden gematigd als bij het opleggen van de maatregel al duidelijk is dat het onvermijdbaar is dat de vervangende hechtenis ten uitvoer zal moeten worden gelegd.’ Tot dit arrest was het volgens de ons bekende jurisprudentie van de Hoge Raad alleen mogelijk een schadevergoedingsmaatregel wel of niet op te leggen.
Vervangende hechtenis onvermijdbaar2
Maar eerst de casus van het arrest.3 Cliënt werd verdacht van verduistering in dienstbetrekking van destijds ruim 1,2 miljoen gulden. Een groot gedeelte van het verduisterde bedrag betaalde cliënt direct terug. Voor het resterende bedrag (circa € 75.000) werd een betalingsregeling met de ex-werkgever overeengekomen, die meerdere jaren besloeg. De raadsman voerde bij de politierechter en het hof het verweer dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel deze betalingsregeling zou doorkruisen. Op grond van art. 561 lid 3 Sv moet immers het totale maatregelbedrag binnen twee jaar en drie maanden na het onherroepelijk worden van de uitspraak zijn voldaan. In HR 21 juni 20054 overwoog de Hoge Raad dat ‘doel en strekking van de maatregel, het uit handen nemen van een inning van het verschuldigde, zich ertegen verzet dat een schadevergoedingsmaatregel een betalingsregeling doorkruist’. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof.
Inmiddels kon cliënt wegens persoonlijke omstandigheden de betalingsregeling niet meer nakomen. Ter zitting voor het hof stelde en onderbouwde de raadsman dat met de schadevergoedingsmaatregel de vervangende hechtenis onvermijdbaar zou worden. Zijn verweer strekte er primair toe om de schadevergoeding niet op te leggen, en subsidiair om een substantieel kleiner aantal dagen vervangende hechtenis dan de gevorderde driehonderd aan de maatregel te verbinden. Het hof legde niettemin de gevorderde schadevergoedingsmaatregel volledig op, en overwoog daartoe: ‘Er wordt [slechts dan] overgegaan tot executie van de vervangende hechtenis, wanneer blijkt dat een verdachte onwillig is te betalen. Niet wanneer een verdachte onmachtig is te betalen.’ De Hoge Raad vernietigde opnieuw,5 nu omdat er geen grond was ‘voor het oordeel van het gerechtshof dat de vervangende hechtenis niet wordt geëxecuteerd wanneer een verdachte onmachtig is te betalen’.
Voor het Gerechtshof Amsterdam stel-de de raadsman opnieuw dat door de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis onvermijdbaar zou worden. Hij voerde nu tevens een verweer dat strekte tot matiging van de schadevergoedingsmaatregel, dus tot het verbinden van de maatregel aan slechts een gedeelte van het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag, in die mate dat het daartoe (maandelijks) te betalen bedrag de draagkracht van de verdachte niet zou overstijgen.6 Daarover overwoog het hof in zijn arrest van 21 augustus 20097: ‘De rechter mag de schadevergoedingsmaatregel niet matigen op grond van de draagkracht van de verdachte, omdat de maatregel gericht is op herstel van de rechtmatige toestand. De maatregel kan wel worden gematigd als bij het opleggen van de maatregel al duidelijk is dat het onvermijdbaar is dat de vervangende hechtenis ten uitvoer zal moeten worden gelegd. Het gebrek aan draagkracht kan onder omstandigheden reden zijn ervan af te zien de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.’ Het gerechtshof zag in dit geval af van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Er werd geen derde cassatieberoep ingesteld.
Andere zaken
Met het oog op de hierna te noemen verweren geven we hier enige jurisprudentie. In HR 20 juni 20008 werd overwogen: ‘Noch uit art. 36f Sr noch uit enig andere wettelijke bepaling vloeit voort dat de draagkracht van de verdachte een maatstaf vormt ter bepaling van de hoogte van het bedrag dat de verdachte ten behoeve van het slachtoffer aan de Staat dient te betalen. […] Ook uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de draagkracht van de verdachte geen rol behoort te spelen bij de bepaling van de hoogte van het bedrag.’
In HR 19 juni 20079: ‘Het gebrek aan draagkracht [kan] onder omstandigheden voor de rechter reden zijn ervan af te zien de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.’ Uit dit arrest valt af te leiden dat (behoudens uitzonderlijke omstandigheden) slechts geheel van de schadevergoedingsmaatregel wordt afgezien wanneer iedere – ook mogelijk te verwachten toekomstige – draagkracht ontbreekt10 en de vervangende hechtenis daarom onvermijdbaar zal zijn.11
Op 22 januari 200812 bevestigde de Hoge Raad dat de schadevergoedingsmaatregel aan een lager bedrag verbonden kan worden dan aan de benadeelde partij in totaal is toegewezen.
Op 16 juni 2009 overwoog de HR:13 ‘Het gebrek aan draagkracht [kan] onder omstandigheden voor de rechter reden zijn ervan af te zien de s.v.-maatregel op te leggen […]. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan daarvan sprake zijn. Daarbij kan i.h.b. worden gedacht aan gevallen waarin op voorhand vast staat dat het opleggen van een s.v.-maatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van vervangende hechtenis.’
Nieuwe ontwikkeling
De nieuwe overweging in het arrest van 21 augustus 2009 biedt de rechter de mogelijkheid de schadevergoedingsmaatregel te verbinden aan een lager bedrag dan aan benadeelde partijen in totaal aan schadevergoeding is toegewezen en daarbij de vervangende hechtenis overeenkomstig dat maatregelbedrag vast te stellen. Naar onze mening is deze matiging mogelijk voor de gevallen waarin geen sprake is van het ontbreken van iedere – ook mogelijk te verwachten toekomstige – draagkracht, maar wanneer vervangende hechtenis onvermijdbaar zal zijn door de hoogte van de toegewezen schadevergoeding zonder matiging. Na matiging kan de veroordeelde zijn verplichtingen nakomen zonder dat al bij het opleggen van de maatregel vervangende hechtenis vaststaat.14 Mocht naleving dan niet lukken, dan staat hem een bij het gematigde maatregelbedrag passende vervangende hechtenis te wachten.
Wij worden gesterkt in onze mening door de conclusie van A-G Knigge bij het arrest HR 23 december 2008.15 Het oordeel ligt tevens in de lijn van eerdere rechtspraak van de Hoge Raad: draagkracht mag geen rol spelen, maar nu zorgt de onvermijdbaarheid van de vervangende hechtenis ervoor dat de schadevergoedingsmaatregel wordt gematigd. Uiteraard zal moeten blijken of voornoemde matiging genade vindt in de ogen van de Hoge Raad.
Mogelijke verweren
Een schadevergoedingsmaatregel kan alleen worden opgelegd als de verdachte is veroordeeld. Bij ontslag van alle rechtsvervolging is dit dus niet mogelijk (art. 36f lid 1 Sr).16
Indien er reeds een betalingsregeling is overeengekomen tussen de verdachte en de benadeelde partij, dient de raadsman dit als verweer aan te voeren, aangezien een schadevergoedingsmaatregel een betalingsregeling niet mag doorkruisen.17 Dit zal dus voornamelijk een verweer zijn in situaties dat een betalingsregeling met een langere looptijd dan twee jaar en drie maanden (de maximumtermijn van art. 561 lid 4 Sv) is overeengekomen.
Wanneer er sprake is van het ontbreken van iedere draagkracht en daardoor de tenuitvoerlegging van een vervangende hechtenis bij een dreigende schadevergoedingsmaatregel onvermijdbaar is, kan een onderbouwd verweer gevoerd worden tot in het geheel niet opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.18
Als de draagkracht gering is, kan in uitzonderlijke omstandigheden ook dit laatste verweer worden gevoerd.19 Maar met het arrest van 21 augustus 2009 lijkt een nieuw (subsidiair) verweer voorhanden te zijn dat strekt tot matiging, om te voorkomen dat de verdachte onvermijdbaar de vervangende hechtenis moet ondergaan. Aan de hand van een recent inkomsten- en uitgavenoverzicht van de cliënt kan de raadsman een bepaald maatregelbedrag voorstellen.
Een volgende optie is (meer subsidiair) een verweer te voeren dat strekt tot verlaging van het aantal dagen vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel, tevens op de grond dat de vervangende hechtenis onvermijdbaar zal zijn, al neemt dit de onvermijdbaarheid van de vervangende hechtenis niet weg.20
Ten slotte: de rechter dient het verweer dat een schadevergoedingsmaatregel een betalingsregeling niet mag doorkruisen, gemotiveerd te verwerpen, blijkens HR 21 juni 2005.21 Voor het daarna besproken verweer wordt aansluiting gezocht bij art. 359 lid 2 Sv. Dat zal naar onze mening ook voor de twee laatstgenoemde verweren gelden. Dit betreft een vormvoorschrift dat in cassatie getoetst kan worden (art. 359 lid 8 jo. 79 lid 1 sub a RO).
Als vervangende hechtenis onvermijdbaar lijkt, kan de raadsman aan de hand van een recent maandelijks inkomsten- en uitgavenoverzicht een lager maatregelbedrag voorstellen.
J.J. Weldam en M.J. Penraad advocaat respectievelijk juridisch medewerker te Utrecht
Noten
1 Op dit moment nog niet gepubliceerd; het ressortsparketnummer waaronder het arrest is gewezen, is 21/000587-09.
2 In de Nederlandse taal is ‘onvermijdelijk’ minder ongebruikelijk dan ‘onvermijdbaar’, maar wij sluiten ons aan bij de term die het Amsterdamse hof gebruikte.
3 Mr. J.J. Weldam was als raadsman en mr. M.J. Penraad als juridisch medewerker betrokken bij deze strafzaak.
4 NbSr 2005, 249, LJN: AT1759.
5 HR 23 december 2008, NbSr 2009, 45/LJN: BF5053.
6 Voor het overige deel van het toegewezen bedrag is de benadeelde partij dan aangewezen op het civiele traject. 7 Op dit moment nog niet gepubliceerd; het ressortsparketnummer waaronder het arrest is gewezen, is 21/000587-09.
8 NJ 2000, 634, LJN: AA6246.
9 NJ 2007, 359, LJN: AZ8788.
10 Zie ook de conclusie van A-G Knigge bij het arrest HR 23 december 2008, NbSr 2009, 45/LJN: BF5053.
11 Op 22 januari 2008 bevestigde de Hoge Raad dat de schadevergoedingsmaatregel aan een lager bedrag verbonden kan worden dan aan de benadeelde partij in totaal is toegewezen: NJ 2008, 73, LJN: BC1355.
12 NJ 2008, 73/LJN: BC1355.
13 LJN: BI1812.
14 Voor het overige deel van het toegewezen bedrag is de benadeelde partij dan aangewezen op het civiele traject.
15 NbSr 2009, 45, LJN: BF5053, O. 7 van diens conclusie.
16 HR 12 oktober 2004, NJ 2007, 106 m.nt. Mevis/LJN: AO3233.
17 HR 21 juni 2005, NbSr 2005, 249, LJN: AT1759.
18 Uit HR 19 juni 2007 wordt duidelijk dat het moet gaan om uitzonderlijke gevallen. Gedacht kan worden aan ernstig zieken, mensen met een verstandelijke handicap of zwaar verslaafden in een inrichting.
19 Te denken valt bijvoorbeeld aan ruim tijdsverloop tussen het bewezen strafbare feit en de behandeling ter zitting en wellicht omstandigheden waardoor aanwezige draagkracht (in de toekomst) in grote mate zal worden beperkt, bijvoorbeeld ernstige ziekte van degene tegen wie de vordering is gericht of gezinsleden van diegene.
20 Door de HR is nog niet beoordeeld of bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel de wet daadwerkelijk ruimte biedt voor het verminderen van een aantal dagen vervangende hechtenis.
21 NbSr 2005, 249, LJN: AT1759.