Het strafrecht wordt bevolkt door jonge advocaten, mannen en vrouwen. Nieuwsgierig, gretig, energiek en flexibel beheersen ze het discours. Ook als ze niet aan het woord zijn, spreekt hun aanwezigheid boekdelen. Ze kijken verwachtingsvol naar hun cliënt, ze bladeren heftig in het dossier, ze zitten onderuit tijdens het requisitoir, en als het vonnis hun niet bevalt, dan is dat halverwege de uitspraak al aan hun gezicht te zien. Ze verwachten veel van het recht, want het recht heeft op alle vragen een antwoord. Als hun argumenten maar serieus genomen worden. Strafrecht is pure dynamiek en voortdurend in ontwikkeling.
Dan is er de oudere advocaat. Hij is ernstig in de minderheid, en zij al helemaal. Met hun jongere beroepsgenoten hebben ze het vak gemeen. Maar dat is ongeveer alles. Waar jonge advocaten uiteindelijk allemaal op elkaar lijken, daar is de oudere op geheel eigen en individuele wijze een persoon op leeftijd. Als oudere advocaten steeds meer op iemand gaan lijken, dan is dat op zichzelf. In die zin zijn zij op den duur voorspelbaar. Maar ze zijn voorspelbaar in het vreemde, het ongewone en soms het excentrieke.
Het zal ermee te maken hebben dat bij het ouder worden het verlies van vaardigheden op diverse terreinen wordt gecompenseerd door het uitvergroten van de unieke karaktertrekken. Wonderlijk gedrag kan een bewuste strategie zijn om op te vallen of te worden aanvaard. Want er is geen ontkomen aan: de eigen groep marginaliseert langzaam maar zeker, al is het maar onbewust, de banden met de nestor. Daarmee neemt diens loyaliteit aan de Gedragsregels navenant af – en de behoefte aan eigenzinnig optreden toe.
Hoe dan ook is er een oververtegenwoordiging aan gevatte grapjes, flamboyant taalgebruik, een bepaald loopje, krachtige one-liners, geïrriteerd ongeduld en verwijzingen naar het eigen verleden. En dat alles met een zekere verbetenheid. Oudere advocaten hebben dat gemeen met oudere rechters, zij het dat de laatsten door de sociale controle van collega’s nog wat in het gareel worden gehouden. Bij advocaten lijkt het verder te gaan. Er heerst soms een zeker cynisme over het vak. Ook daarin permitteren zij zich vrijheden waar jongeren zich niet snel aan durven branden.
Aan al deze dingen moest ik denken, toen ik het optreden zag van mr. Catharina Hanemaaijer. Dames op leeftijd, bij verdediging in strafzaken: ze zijn een unicum. Zij besloot haar pleidooi met de volgende verzuchting: ‘Ach, uiterst subsidiair, misschien is het allemaal wel voor niets, zoals meer dingen in het leven, en had ik het appèl nooit moeten instellen. Wat ik het hof zou willen verzoeken, is om niet zwaarder te straffen dan de rechtbank.’
De opmerking was wat theatraal, maar bleef lang hangen want appelleerde aan een verontrustend gevoel dat nu en dan ook sommige raadsheren bevangt, als ze aan hun werk denken. En mr. Hanemaaijer als ze aan het hof denkt. Misschien leidt het allemaal tot niets.
Ze had een snaar geraakt. In raadkamer werd haar verzuchting zo vaak geciteerd, dat hij ongewild leidend beginsel werd bij de beslissing. Stel dat het allemaal voor niks is. En dat het altijd zo is geweest. Er ging een paar maanden van de straf af. Gelukkig was er het lange tijdsverloop van de procedure, om de beslissing aan op te hangen, maar in de motivering bleef de intentie van het hof verscholen om de kille vermoedens van de raadsvrouw te bezweren. Niet alle rechterlijke drijfveren passen in het stramien van het recht.
(Jan van der Does)