Om tunnelvisie tijdens de opsporing te voorkomen zouden OM en politie er verstandig aan doen gebruik te maken van tegenspraak uit de advocatuur. Dat betoogden verschillende sprekers tijdens het congres ‘Oog voor de toekomst van opsporing en vervolging’ eind juni in Utrecht.
Het congres werd georganiseerd door het ministerie van Justitie als afsluiting van het Programma Versterking Opsporing en Vervolging (PVOV), dat vijf jaar geleden werd gestart als reactie op de deplorabele gang van zaken bij de Schiedammer Parkmoord, waardoor een man zes jaar vastzat voor een moord die hij niet had begaan. Advocaat-generaal Frits Posthumus evalueerde de rechtsgang en deed tal van aanbevelingen in een rapport.
Als gevolg van ‘Schiedam’ ontstond een zeldzaam politiek momentum: eind 2005 stelde de Tweede Kamer 70 miljoen euro beschikbaar om te investeren in de kwaliteit van de opsporing, terwijl ‘er geen zaak méér’ werd opgelost. Tal van maatregelen zijn sindsdien getroffen, zoals het toevoegen van recherchekundigen en familierechercheurs aan opsporingsteams, forensisch deskundigen bij de plaats delict, en een tweede officier van justitie bij grote zaken om tegengas te geven.
Echt vanzelf ging het niet, erkende Hans van der Vlist, directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving van Justitie in een interview met dagvoorzitter Wouke van Scherrenburg: zo stuitte de invoering van de advocaat bij het politieverhoor intern op veel discussie, en is het besef dat je ook fouten kunt maken nog niet sterk genoeg. ‘Zou het helpen om meer hoger opgeleiden bij de opsporing te betrekken,’ vroeg Van Scherrenburg zich af. ‘Dat gebeurt al,’ aldus Van der Vlist: maar het leidt ook tot confrontaties tussen de verschillende culturen binnen de organisatie.
De winst van het PVOV is, vindt Van der Vlist, dat alle partijen – politie, OM, NFI, rechterlijke macht – er nu van zijn doordrongen dat een transparantere werkwijze nodig is, en daarbij vasthoudend te werk gaan.
Een beetje te triomfalistisch, vindt advocaat en hoogleraar strafrecht Theo de Roos. ‘Ik mis bij al deze maatregelen toch de achterliggende filosofie. En de buitenwereld komt niet in beeld. Posthumus schrijft uitvoerig over de relatie tussen advocatuur en OM – hij spreekt over gedreven advocaten. Waarom worden zij er niet bij betrokken? Is er een module “communiceren met advocaten” bij de SSR? Nee? Misschien een ideetje.’
AR-lid Jan Leliveld laakte de neiging om steeds slordiger om te springen met de kernwaarden van de strafadvocaat: onafhankelijkheid en partijdigheid. ‘De roep om toezicht begint soms bijna beledigend te worden en ademt een wantrouwen dat de advocatuur niet verdient. (…) Advocaten moeten aan het begin van het onderzoek meer tegendruk kunnen bieden, waardoor de kwaliteit van de opsporing en vervolging zou verbeteren.’
Deze signalen worden nauwelijks opgepikt: we zijn tenslotte op een feestje van politie en OM. Alle successen waarvan opvolgende sprekers verhalen ten spijt, blijft de realiteit weerbarstig: voor de politie is ‘het verschil tussen tunnelen en focussen soms flinterdun’ en niet zelden worden droom en daad ferm gescheiden door een oeverloze bureaucratie. Echte tegenspraak is ‘nog niet geïnternaliseerd’, hield P-G Han Moraal het publiek voor. Toch blijft de Utrechtse korpschef Stoffel Heijsman optimistisch: ‘De cultuurverandering staat nog in de kinderschoenen. Maar het point of no return zijn we inmiddels wel voorbij.’
(Tatiana Scheltema, redacteur)