De Raad voor Rechtsbijstand moet zijn toevoegingsbeleid bijstellen na een uitspraak van de Raad van State van 28 juli jl. Het vermogen van degene die gefinancierde rechtsbijstand aanvraagt, moet niet worden getoetst op het moment van de aanvraag, maar bij het einde van de zaak, waarvoor de toevoeging is aangevraagd. De eventuele advocaatkosten die de aanvrager in verband met een eerdere zaak uit eigen zak betaalt, moeten dan van het vermogen worden afgetrokken. In dit geval gaat het om een vrouw die 8000 euro van haar plusrekening haalde om de advocaat voor een eerdere alimentatiezaak te betalen. De Raad voor Rechtsbijstand moet inderdaad rekening houden met de mogelijkheid dat het vermogen toeneemt door de zaak, waarvoor de toevoeging wordt verleend. Maar het beleid om de financiële draagkracht te toetsen bij de aanvraag en daarbij uitsluitend de vermogenstoename door de procedure in kwestie mee te rekenen, moet van de Raad van State overboord.
(LvA)