Nieuwe griffierechten

Recent moest ik een appèldagvaarding opstellen, op nader aan te voeren gronden. Waar ik tot voor kort afkon met één A4’tje zijn dat er sinds 1 januari drie. Toen is de Wet Griffierechten Burgerlijke Zaken (WGBZ) in werking getreden, waaraan wij een aanzegging te danken hebben die voor de onvermogende die daar iets van begrijpt de titel ‘drs.’ zou moeten opleveren (zie kader).
Belangrijkste wijziging voor het rechtsbedrijf is dat procederende partijen bij niet of niet-tijdige betaling van het verschuldigde griffierecht niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen respectievelijk dat verstek tegen hen wordt verleend.
De WGBZ heeft grotendeels de Wet Tarieven Burgerlijke Zaken (WTBZ) uit 1843 vervangen. Uit dit anachronisme is gelukkig bewaard gebleven art. 29 dat bepaalt dat aan de advocaat is verschuldigd: ‘Voor elke besogne of conferentie met of voor zijn cliënten 0,82 euro.’ Uit de WTBZ heeft de WGBZ voorts overgenomen de medeaansprakelijkheid van de advocaat voor de betaling van het griffierecht (art. 28 WGBZ).

De WGBZ werpt daarmee boeiende vragen op. Praktisch: wat gebeurt er bijvoorbeeld als beide partijen niet op tijd betalen? En waarom moet een adviseur de schulden betalen van hen die hij helpt? Een en ander houdt ook grote risico’s in voor advocaten: de termijn voor betaling van het griffierecht is zeer kort terwijl de gevolgen van het schenden daarvan leiden tot verliezen. De advocaat zal zijn cliënt indringend op die gevolgen moeten wijzen. De advocaat blijft bovendien het incassorisico lopen als zijn cliënt door hem voorgeschoten griffierecht niet terugbetaalt. De advocaat kan zich voorts niet verschuilen achter zijn cliënt als deze niet of niet op tijd rechtstreeks aan de griffie betaalt. De advocaat heeft immers een eigen verplichting tot betalen op grond van de wet. Die wettelijke medeaansprakelijkheid kan hij om dezelfde reden niet wegcontracteren, bijvoorbeeld in zijn algemene leveringsvoorwaarden. Het veiligst lijkt dan ook om alleen op voorschot te procederen, al kan dat weer niet altijd, bijvoorbeeld niet bij een eis tot schadevergoeding nader op te maken bij staat.
Het wachten is op de eerste cliënt die zijn griffierecht niet op tijd betaalt en daarom zijn zaak, die hij anders natuurlijk had gewonnen, verliest en zich erover beklaagt dat zijn advocaat het griffierecht niet heeft voldaan – wat dat verlies vanzelfsprekend heeft veroorzaakt.
Laatste vraag: waar was de Orde in dit wetgevingsproces?

Aanzegging voor gevorderden

‘(…) dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, namelijk van EUR 284,00, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1. een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
2. een verklaring van de raad als bedoeld in artikel 1, onder b, van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet; met dien verstande dat als gevolg van een inmiddels van kracht geworden wijziging van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (…)’

Martijn Maathuis, redactielid

Advertentie