Raad van Discipline Arnhem 22 februari 2010
(mrs. Van der Pol, Dantuma, Kornet, Noppen en Olie-Hallmans)

Verzoek tot schorsing met onmiddellijke ingang ex art. 60ab Advocatenwet, subsidiair verzoek tot schorsing ex art. 60b Advocatenwet.

Art. 60ab en 60b Advocatenwet

Verzoek
Het verzoek van de deken, ontvangen op 1 februari 2010, is behandeld ter zitting van de raad van 15 februari 2010 waar alleen, namens de deken, de waarnemend deken is verschenen. Mr. X is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De deken heeft de raad bij voormelde brief verzocht mr. X met onmiddellijke ingang te schorsen in de uitoefening van de praktijk, dan wel die voorzieningen te treffen die de raad geboden acht.
Subsidiair heeft de deken verzocht mr. X te schorsen in de uitoefening van de praktijk op de voet van art. 60b Advocatenwet. Aan zijn verzoek heeft de deken het volgende ten grondslag gelegd:
1. mr. X is door zijn voormalig compagnon in rechte betrokken voor een schadevordering van circa € 40.000;
2. deze oud-compagnon heeft ter zake conservatoir beslag laten leggen op het woonhuis en de bankrekening van mr. X;
3. mr. X heeft de aldus ontstane liquiditeitsproblemen willen oplossen door van een cliënte een bedrag van € 21.500 te lenen. Het lenen van een cliënt verdraagt zich in beginsel niet met de onafhankelijkheid die een advocaat tegenover deze in acht behoort te nemen;
4. deze cliënte heeft bij brief d.d. 31 oktober 2009 de bemiddeling van de deken ingeroepen omdat mr. X haar geen zekerheid bood ten aanzien van de exacte datum van terugbetaling, terwijl ook geen afspraak was gemaakt ten aanzien van te vergoeden rente;
5. in een gesprek op 4 november 2009 met mr. X heeft de deken zijn zorg geuit over de toestand van de praktijk en mr. X verzocht om hem binnen viertien dagen afschriften van de jaarrekeningen over 2007 en 2008 en tussentijdse cijfers over 2009 alsmede een actuele lijst van in behandeling zijnde dossiers te bezorgen;
6. tijdens een op 9 november 2009 gehouden bespreking is tussen mr. X en zijn cliënte ten overstaan van de deken afgesproken dat mr. X het geleende bedrag uiterlijk 3 januari 2010 zou terugbetalen. Deze afspraak is door de deken schriftelijk bevestigd bij brief van 12 november 2009. Mr. X is de afspraak niet nagekomen. In een e-mail van 4 januari 2010 aan zijn cliënte heeft mr. X de afspraak in twijfel getrokken en te kennen gegeven dat hij een nader voorstel wil doen;
7. op 18 januari 2010 heeft onder leiding van de deken over deze lening nader overleg tussen mr. X en de neef van zijn cliënte plaatsgevonden, waarin deze laatste alsnog instemde met een uitgestelde aflossing per uiterlijk 31 juli 2010;
8. in aansluiting op dit overleg heeft de deken tegenover mr. X opnieuw zijn zorgen uitgesproken over de financiële toestand van diens praktijk. De deken heeft mr. X toen op diens verzoek een laatste gelegenheid geboden het gevraagde financiële inzicht te verstrekken, aangevuld met opgave van zijn liquiditeitspositie en debiteuren- en crediteurensaldo per 31 december 2009, bankstukken van zijn derdengeld-rekening over de periode 2008 en 2009 en opgave CCV 2008 en 2009. Mr. X heeft daarna opnieuw nagelaten de gevraagde informatie te verstrekken;
9. naast dit alles is gebleken dat mr. X in procedures gevoerd voor dezelfde cliënte – die inmiddels op 26 januari 2010 na een ziekbed is overleden – beroepsfouten heeft gemaakt. In twee procedures heeft hij verzuimd verweer te voeren, waarna de vorderingen tegen mevrouw zijn toegewezen. In een derde procedure is de vordering van mevrouw afgewezen omdat mr. X onvoldoende had gesteld. Mr. X heeft in alle drie de zaken hoger beroep ingesteld; echter, niet is duidelijk kunnen worden of mr. X zijn nalaten bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft gemeld, noch of hij afspraken heeft gemaakt over de extra kosten die met deze appèlprocedures zijn gemoeid;
10. ten slotte heeft mr. X ook niet, althans niet tijdig, het CCV-formulier 2008 ingediend.

Overwegingen
Blijkens de brief van de deken aan de raad van 28 januari 2010 en de toelichting van de waarnemend deken ter zitting heeft mr. X tegenover de deken verklaard dat de omvang van zijn praktijk beperkt is. Hij zou naast de zaken van voornoemde cliënte slechts een 25-tal zogenoemde (…)-zaken behandelen en twaalf andere zaken. In de (…)-zaken hebben de cliënten al een vooraf vastgesteld honorarium betaald, zodat daaruit geen honorarium voor mr. X meer zal voortvloeien.
Hij verwacht nog een flink bedrag aan de nalatenschap c.q. de erven van zijn cliënte te kunnen declareren, maar volgens de deken is dat, gezien de gemaakte beroepsfouten, zeer de vraag.
De raad beoordeelt het verzoek als volgt. Het primaire verzoek van de deken dient getoetst te worden aan het bepaalde in lid 1 van art. 60ab Advocatenwet waar de wetgever heeft willen voorzien in de mogelijkheid van het spoedshalve schorsen van een advocaat jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van handelen of nalaten, waardoor enig door art. 46 Advocatenwet beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. De raad is van oordeel dat sprake is van een zodanige – dreigende – schade bij of als gevolg van het handelen en vooral ook nalaten van mr. X.
Niet alleen heeft mr. X zijn onafhankelijkheid jegens zijn cliënte in gevaar gebracht door van haar een zeer substantieel geldbedrag te lenen – iets wat hij (bijzondere bijkomende omstandigheden daargelaten; daarvan is niet is gebleken) nooit had mogen doen; tevens heeft hij bij herhaling zijn toezeggingen tot terugbetaling aan haar geschonden en is het bedrag nog steeds niet terugbetaald; hij heeft in voor haar behandelde zaken meerdere malen beroepsfouten gemaakt; hij heeft geen afspraken gemaakt over de daaruit voor haar mogelijk voortvloeiende meerkosten; hij heeft nagelaten en hij blijft nalaten aan de deken inzicht te verschaffen in de financiële positie van zijn praktijk; en het ernstige vermoeden blijft bestaan dat zijn liquiditeit tekortschiet om aan zijn lopende verplichtingen te kunnen voldoen.
Onder deze omstandigheden moet gevreesd worden dat mr. X zijn cliënten niet langer de vereiste zorg kan bieden en zijn verplichtingen uit hoofde van de toepasselijke Verordeningen niet kan nakomen. Meerdere door art. 46 Advocatenwet beschermde belangen dreigen ernstig te worden geschaad; ten minste één van deze belangen is dat reeds. Om reden van dit alles zal de raad het primaire verzoek van de deken honoreren onder de bepaling van een termijn waarbinnen de deken zijn bezwaren tegen mr. X schriftelijk ter kennis van de raad dient te brengen.

Beslissing
Schorst mr. X met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk, en bepaalt dat de deken de aan het onderhavige verzoek ten grondslag gelegde bezwaren binnen zes weken ter kennis van de raad brengt op straffe van verval van deze beslissing.

Noot
De regeling van artt. 60ab e.v. Advocatenwet, de procedure inzake het spoedshalve schorsen of treffen van een voorlopige voorziening, is op 1 juli 2009 in werking getreden. Voor zover bekend is dit de eerste keer dat op grond van deze regeling een advocaat met onmiddellijke ingang wordt geschorst op grond van art. 60ab.
De deken is voor twee ankers gaan liggen. Subsidiair heeft hij schorsing ex art. 60b Advocatenwet gevraagd. Dat verzoek maakt deel uit van de procedure inzake onbehoorlijke praktijkuitoefening. Beide regelingen kunnen tot een spoedige schorsing leiden. Bij beide regelingen bestaat de mogelijkheid van hoger beroep. Bij beide regelingen schorst het hoger beroep de beslissing niet. Op het eerste gezicht maakt het dan ook niet veel uit voor welke procedure wordt gekozen. Maar schijn bedriegt. Er zijn wel degelijk verschillen.
Uit de memorie van antwoord citeer ik: ‘De procedure op grond van artikel 60ab is een tuchtrechtelijke spoedvoorziening, in afwachting van (en ter overbrugging van de periode tot aan) een onherroepelijke beslissing in de normale tuchtprocedure. De procedure op grond van art. 60b is niet bedoeld als een tuchtrechtelijke voorziening. Een opgelegde voorziening op grond van art. 60b wordt daarom ook niet aangetekend als een tuchtrechtelijk antecedent. De [lees: deze, ann.] procedure heeft tot doel met spoed voorzieningen te treffen met betrekking tot de praktijkuitoefening indien een advocaat tijdelijk of blijvend blijk geeft zijn praktijk niet behoorlijk te kunnen uitoefenen. Het biedt de mogelijkheid om bijvoorbeeld een advocaat die gezondheidsproblemen of psychische problemen heeft in staat te stellen zo snel mogelijk de draad weer op te pakken. Bij de procedure in het kader van de behoorlijke praktijkuitoefening is irrelevant of het disfunctioneren aan betrokkene kan worden toegerekend. Voor de toepassing van het tuchtrecht is juist wel vereist dat er sprake is van toerekenbaarheid van de schending van een publiekrechtelijke zorgvuldigheidsnorm’ (Curs. HJdG)
Een ander verschil is dat art. 60ab voorschrijft dat de Raad van Discipline beslist binnen veertien dagen nadat de deken zijn verzoek tot schorsing of het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingediend. Art. 60b stelt daarvoor geen termijn. Het is de vraag of dat verschil in de praktijk uitmaakt in zaken waar een spoedige maatregel gewenst is.

Zie voor een uitvoeriger beschrijving van de nieuwe regeling: Robert Sanders, ‘Nieuwe dekenbevoegdheid tegen dreigende ontsporing’, in: Advocatenblad 7 augustus 2009, p. 399.

(HJdG)

Advertentie