Sinds 1 november geen percentageregeling meer1

Hier zijn de belangrijkste veranderingen als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet griffierechten burgerlijke zaken2 bij elkaar gezet.

Vanaf 1 november 2010 gelden er in alle zaken vaste tarieven die worden bepaald aan de hand van de hoogte van de vordering.3 In dagvaardingszaken worden de (nieuwe) tarieven in rekening gebracht als de eerste rol- of zittingsdatum op of na 1 november 2010 is gelegen (art. 56a lid 1 Wgbz). In verzoekschriftprocedures is dat het geval indien het verzoekschrift op of na 1 november 2010 wordt ingediend (art. 56a lid 3 Wgbz).

Vanaf 1 januari 2011 processuele consequenties bij niet-tijdig betalen en aanzeggingen
Vanaf 1 januari 2011 worden er processuele consequenties verbonden aan het niet-tijdig betalen van het griffierecht en zullen daaromtrent aanzeggingen in dagvaardingen en verzoekschriften moeten worden opgenomen (voor de belangrijkste uitzonderingen zie hierna).4 Dat is het geval in zaken waarin de dagvaarding wordt uitgebracht op of na 1 januari 2011 (art. 56a lid 2 Wgbz). In verzoekschriftprocedures is dat het geval indien het verzoekschrift op of na 1 januari 2011 wordt ingediend (art. 56a lid 3 Wgbz).

Uitzondering voor kort geding, beslag-rekesten en andere zaken bij de voorzieningenrechter
Bij het kort geding, beslagrekesten en andere zaken die door de voorzieningenrechter worden behandeld, worden er geen processuele gevolgen verbonden aan het niet-tijdig betalen van het griffierecht en behoeven er dus ook geen aanzeggingen daaromtrent in de betreffende processtukken te worden opgenomen.5 Volgens de wetgever lenen deze procedures zich niet voor toepassing van de voorschriften met betrekking tot de aanhouding van de zaak tijdens de betalingstermijn en het verbinden van processuele consequenties aan het niet-betalen van het griffierecht. Deze aanzeggingen zijn ook niet nodig in kantonzaken, omdat de gedaagde/verweerder in dergelijke zaken geen griffierecht verschuldigd is (art. 4 leden 1 sub b en 2 sub a Wgbz).

Gevolgen van niet-tijdige betaling door gedaagde of verweerder
Als gedaagde het griffierecht niet tijdig voldoet, zal dit per 1 januari 2011 in de meeste dagvaardingszaken (voor de belangrijkste uitzonderingen zie hiervoor) tot een verstekveroordeling leiden (art. 128 lid 6 Nieuw Rv; art. 32 H Wgbz). Tegen een dergelijke uitspraak staat geen hogere voorziening open (artt. 128 lid 7 jo. 127a lid 4 Nieuw Rv; art. 32 H Wgbz). Wel is er een hardheidsclausule. De rechter kan deze nieuwe regel buiten toepassing laten indien hij van oordeel is dat dit – gelet op het belang van één of meer partijen bij toegang tot de rechter – zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (art. 128 lid 7 jo. 127a lid 3 Nieuw Rv; art. 32 H Wgbz). De wetgever noemt als voorbeeld daarvoor dat de betaling wel tijdig is verricht, maar te laat op de juiste plaats is aangekomen, bijvoorbeeld door fouten bij de administratieve verwerking van de betaling of een computerstoring bij de gerechtelijke instantie of bankinstelling waar de gerechtelijke instantie een rekening houdt.6
In een verzoekschriftprocedure (voor de belangrijkste uitzonderingen zie hiervoor) kan niet-tijdige betaling door de verweerder er per 1 januari aanstaande toe leiden dat een mogelijk ingediend verweerschrift niet bij de beoordeling wordt betrokken (art. 282a lid 3 Nieuw Rv; art. 32 U Wgbz). Daartegen staat geen hogere voorziening open (art. 282a lid 5 Nieuw Rv; art. 32 U Wgbz). Ook hier geldt de hiervoor beschreven hardheidsclausule (art. 282a lid 4 Nieuw Rv; art. 32 U Wgbz). De nieuwe regel neemt niet weg dat de rechter wel rekening kan houden met hetgeen door de verweerder in een verzoekschriftprocedure mondeling naar voren is gebracht.7 Het griffierecht wordt hier namelijk geheven voor de indiening van een verweerschrift en niet voor mondelinge bijdragen (art. 3 lid 4 Wgbz).

Gevolgen van niet-tijdige betaling door eiser of verzoeker
Indien de eisende partij niet binnen vier weken na het uitroepen van de zaak het griffierecht heeft voldaan, kan dit er in de meeste dagvaardingszaken per 1 januari aaanstaande toe leiden dat gedaagde van instantie wordt ontslagen en eiser in de kosten wordt veroordeeld (art. 127a lid 2 Nieuw Rv; art. 32 G jo. art. 3 lid 3 Wgbz). Tegen een dergelijke beslissing staat evenmin een hogere voorziening open (art. 127a lid 4 Nieuw Rv; art. 32 G Wgbz). Verder geldt ook hier weer de eerdergenoemde hardheidsclausule (art. 127a lid 3 Nieuw Rv; art. 32 G Wgbz).
Als de verzoekende partij het griffierecht niet tijdig mocht voldoen, dan kan de rechter in de meeste verzoekschriftzaken verzoeker voortaan niet-ontvankelijk verklaren (art. 282a lid 2 Nieuw Rv; art. 32 U Wgbz). Ook deze beslissing is niet appellabel, maar wel geldt er wederom een hardheidsclausule (art. 282a lid 5 resp. 4 Nieuw Rv; art. 32 U Wgbz).

Kortgedingdagvaarding bij zitting na 1 november 2010 anders
Zoals gezegd gelden de voorschriften met betrekking tot de aanhouding van de zaak tijdens de betalingstermijn en het verbinden van processuele consequenties aan het achterwege blijven van-tijdige betaling niet voor het kort geding. Maar vanaf 1 november 2010 vervalt wel art. 4 (oud) Wtbz en geldt er geen gefixeerd bedrag meer dat de verschenen gedaagde in kort geding bij de sector civiel verschuldigd is (art. 31 lid 1 Wgbz). De hoogte van het door de gedaagde in kort geding te betalen griffierecht wordt in kort gedingen met een behandelingsdatum op of na 1 november 2010 bepaald aan de hand van de vordering in de dagvaarding (art. 10 lid 1 Wgbz). Dit betekent dus dat bij een kortgedingzitting na 1 november 2010 in de aanzegging omtrent het door gedaagde verschuldigde vastrecht (tot 1 januari 2011 wordt in dit verband nog over vast recht gesproken; zie art. 112 Rv) niet meer kan worden volstaan met het in de dagvaarding opnemen van het gefixeerde bedrag van € 263. Er moet een op de zaak toegesneden bedrag worden vermeld.8

Gang van zaken voldoening griffierecht
Eiser is het griffierecht verschuldigd binnen vier weken vanaf de eerste uitroeping van de zaak en gedaagde binnen vier weken vanaf zijn verschijning (art. 3 lid 3 Wgbz). Verzoeker en verweerder zijn het griffierecht verschuldigd binnen vier weken vanaf de indiening van het verzoekschrift respectievelijk het verweerschrift (art. 3 lid 4 Wgbz). Zolang het griffierecht niet is betaald en de betalingstermijn van vier weken nog loopt, houdt de rechter in de situatie per 1 januari 2011 de zaak gedurende deze termijn aan (art. 127a lid 1, 128 lid 2 en 282a lid 1 Nieuw Rv; art. 32 G, H en U Wgbz). Dit betekent dat in de meeste dagvaardingszaken de gedaagde nog geen eerste uitstel van zes weken krijgt voor antwoord en aan de appellant nog geen eerste uitstel voor grieven wordt verleend. Een standaard eerste uitstel van vier weken voor het betalen van het griffierecht is het gevolg.9
Advocaten of gemachtigden zijn voor de voldoening van het griffierecht medeaansprakelijk (art. 28 Wgbz). Als een advocaat of diens kantoor een rekening-courantregeling met een bepaald gerecht heeft, zal het verschuldigde griffierecht door een afboeking daarop worden voldaan. Indien er sprake is van een dergelijke rekening met een voldoende hoog saldo, kunnen de gerechten ervan uitgaan dat het griffierecht tijdig is voldaan.10 Als er geen rekening-courantregeling is, zullen de gerechten een factuur en/of acceptgiro versturen.11

Robert Hendrikse, Professional Support Lawyer/advocaat te Amsterdam12

Noten
1. Dit overzicht is verleden week al gepubliceert in de nieuwsbrief Orde van de Dag (4 november).
2. Publicatienummer 31 758. De inwerkingtredingsbesluiten waren ten tijde van het ter perse gaan van dit blad nog niet beschikbaar. De auteur is om die reden afgegaan op informatie van het ministerie.
3. Zie de tabel op p. 22 van EK 2009-2010, 31 758, A; zie ook op www.rechtspraak.nl.
4. Van de Donk e.a. doen in het Tijdschrift voor de Procespraktijk 2010-3 (pp. 76-80) een voorzet voor de teksten van deze nieuwe aanzeggingen.
5. TK 2008-2009, 31 758, nr. 3, p. 18 en nr. 6, p. 18; zie ook art. 282a lid 6 Nieuw Rv; art. 32 U Wgbz.
6. TK 2008-2009, 31 758, nr. 3, p. 18.
7. TK 2008-2009, 31 758, nr. 3, p. 18.
8. Zie eventueel r.o. 2.3 in NJF 2006/275, voor het geval een kortgedingdagvaarding is uitgebracht tegen een zittingsdatum na 1 november 2010, maar daarin nog het gefixeerde bedrag van € 263 is opgenomen.
9. Dit noemt Von Schmidt auf Altenstadt in TCR 2010/3 een onverdiende beloning voor de manipulatieve partij die geen haast heeft.
10. EK 2009-2010, 31 758, E, p. 3.
11. Zie over een landelijk betaalsysteem en incassorisico’s ook T. Scheltema: ‘Nieuw stelsel griffierechten: “voorbarig”’, in: Advocatenblad 2010-14, p. 508.
12. Bij Van Doorne, Amsterdam.

Advertentie