Advocaten zijn er voor specifieke en actuele belangen; de Nederlandse Orde van Advocaten is er (ook) om voor alle Nederlandse rechtzoekenden, als genus, op te komen als het gaat om hun juridische belangen van vandaag, maar vooral ook die van (over)morgen. U moet het in dat licht zien dat ik mij ditmaal bezighoud met de garanties die onze minister-president recent aan de Kamer en daarmee aan het Nederlandse volk heeft geadresseerd. Dat gebeurde in de dialoog die zich op 27 januari jl. in de Tweede Kamer ontspon; het betrof het Kunduz-debat.
Met de retorische stijlfiguur van de herhaling vraagt Jolande Sap driemaal aan de minister-president om haar keihard te verzekeren dat hij ‘persoonlijk garant staat’ voor een uitvoering van de trainingsmissie waarin voldaan zal zijn aan alle aanvullende toezeggingen van het kabinet aan GroenLinks. En dan zegt Rutte: ‘Ja, ik sta daar persoonlijk garant voor’. Hij merkt vervolgens op dat hij minister-president is; maar met die presidentiële hand haalt hij toch niet terug de zojuist met de particuliere hand aangereikte ‘persoonlijke garantie’. Met zo’n uitspraak wordt rechtsgevolg beoogd – tenzij het GroenLinks om een dode parlementaire mus ging. De vraag is dan wat dat rechtsgevolg is.
Je zult de advocaat zijn van een politietrainer die terugkomt met een dwarslaesie die toe te rekenen valt aan een geschonden maar wel gegarandeerde voorwaarde. De naleving van die voorwaarde is door Mark Rutte persoonlijk, dus in privé, gegarandeerd. Hij deed dat in de Kamer en daarmee is de garantie toch ook geadresseerd aan het ganse volk. Dat maakt hem voor de dwarslaesie toch persoonlijk aansprakelijk? (‘Zonder de persoonlijke Rutte-garantie was eiser nooit gegaan’, aldus de dagvaarding).
Zou het niet een Kamervraag moeten worden – suggestie voor Jolande Sap! – of de heer Rutte in privé voor deze persoonlijke garantie voldoende verzekeringsdekking heeft?
Deze garantie kan ook publiek-, dan wel staatsrechtelijk worden verkend: door het hybride construct van ‘een persoonlijke garantie, maar wel door de minister-president’, moet er toch ook een publiekrechtelijk rechtsgevolg ontstaan. De al bestaande verplichting van de regering tot nakoming van de toegezegde nadere voorwaarden zou daardoor dus een ander en met name steviger karakter krijgen dan zonder deze hybride handreiking.
Dat betekent dunkt mij een staatsrechtelijk novum (en misschien ook wel: monstrum): je hebt ‘standaard’ verplichtingen van onze regering (huismerk; basispakket) en precies dezelfde committeringen, maar dan met topgarantie (A-merk; aanvullende verzekering). Misschien kan, samen met die andere Kamervraag, mevrouw Sap ook even vragen welke staatsrechtelijke consequenties de nouveauté van het A-merk naast het vertrouwde huismerk heeft?
Als het antwoord – geïrriteerd wellicht – zou zijn: ‘Geen’ dan is de trainingsmissie met lege briefjes gekocht en was het slechts goed voor de Bühne en een prettig onderbuikgevoel met een korte halfwaardetijd. Ook niet fijn. Ik ben benieuwd…

Jan Loorbach, algemeen deken

Advertentie