In Advocatenblad 2011-2 vraagt redactielid Martijn Maathuis zich af waar de Orde was in het wetgevingsproces dat leidde tot de Wet Griffierechten Burgerlijke Zaken. Diezelfde vraag heb ik me ook gesteld bij het wetsvoorstel dat ertoe moet leiden dat de Kantonrechter bevoegd wordt kennis te nemen van geldvorderingen tot H 25.000. Ik heb er in elk geval niets van gemerkt dat de Orde bezwaar maakte tegen deze verhoging van de competentiegrens.
En dat had bepaald wel gemoeten. Een gevolg van deze verhoging is immers dat in vrijwel alle procedures over geldvorderingen – ik schat dat meer dan 95% van de geldvorderingen een belang heeft van minder dan H 25.000 – door partijen zelf kan worden geprocedeerd. Dat komt de kwaliteit van de rechtspleging niet ten goede.
Een ander gevolg van deze verhoging is dat aanmerkelijk meer dan thans het geval is zal worden geprocedeerd door rechtshulpverleners-niet advocaten. De Orde moet van mening zijn dat ook dat de kwaliteit van de rechtspleging – en dus van de rechtsbedeling – niet ten goede komt. Waarom zou de Orde zich anders zo sterk maken voor kwaliteitsverbetering van de advocatuur? Rechtshulpverleners-niet advocaten hoeven aan geen enkele opleidingsnorm te voldoen. Zij hoeven zelfs geen rechten te hebben gestudeerd, laat staan een rechtenstudie met succes te hebben afgerond. Bovendien zijn zij noch aan onze gedragsregels, noch aan onze overige regelgeving gebonden.
Ik denk overigens dat ik het antwoord op de vraag van Martijn Maathuis wel weet: de Orde heeft het te druk met het bedenken van allerlei verordeningen die advocaten in Nederland moeten naleven. Er is inmiddels een oerwoud aan regelgeving ontstaan, waarvan de effectiviteit op zijn minst in twijfel moet worden getrokken en dat bovendien getuigt van een buitengewoon lage dunk die de Orde kennelijk heeft van het functioneren en het moreel besef van haar leden.
Natuurlijk, ook in de advocatuur opereren rotte appels, net als in iedere andere beroepsgroep. En natuurlijk, daar moet tegen opgetreden worden. Maar of het verplicht stellen van een kantoorhandboek – gepaard gaand met uitgebreide regelgeving in de vorm van de Verordening op de Vakbekwaamheid en de Regeling Vakbekwaamheid – de oplossing is waag ik te betwijfelen.

Datzelfde geldt voor de Verordening op de Administratie en de Financiële Integriteit. Natuurlijk verhindert die niet dat advocaten die daar op uit zijn sjoemelen met derdengelden, net zo min als de Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme voorkomt dat advocaten en andere zakelijke dienstverleners hun medewerking verlenen aan witwassen en financiering van terrorisme en andere kwalijke activiteiten.
De overgrote meerderheid van de advocaten tracht door goede rechtshulp te verlenen een eerlijke boterham te verdienen in een prachtig vak. Onze beroepsorganisatie zou niet moeten meehuilen met diegenen die incidenten, veroorzaakt door een klein deel van de beroepsgroep, breed uitmeten en luidkeels roepen om strenge maatregelen.
Ik zou willen dat de Orde zich weer eens ging bezighouden met de behartiging van de belangen van haar leden en – als het even kan – meer in het bijzonder die van de eenpitters en de kleine kantoren. De grote kantoren kunnen wel voor zichzelf zorgen.

Huib Mars, advocaat te Den Bosch

Advertentie