Willem Jebbink schreef naar aanleiding van een beschikking van de Rechtbank Amsterdam dat de R-C de rechtmatigheid van de verlenging van de inverzekeringstelling niet kan beoordelen. In het Arnhemse arrondissement ligt dat vanaf 11 november 2010 anders.
De kwestie: een man en vrouw worden verdacht van doodslag. De man wordt op 29 oktober 2010 voorgeleid aan de RC te Arnhem om de rechtmatigheid te toetsen van de aanhouding en inverzekeringstelling en verder in verband met een vordering tot inbewaringstelling voor 14 dagen. De RC achtte de aanhouding en inverzekeringstelling rechtmatig, maar vond dat er geen sprake was van ernstige bezwaren en stelde de man onmiddellijk in vrijheid. Een uur na diens vrijlating werd de vrouw aangehouden en zij werd op 29 oktober 2010 om 15.10 uur in verzekering gesteld.
Op 1 november 2010 om 10.30 uur verlengde de OvJ die inverzekeringstelling, ingaande diezelfde dag om 15.10 uur; die middag om 14.45 uur werd mevrouw voorgeleid aan de RC voor de rechtmatigheidstoets (er was geen vordering tot inbewaringstelling ingediend). Volgens het verlengingsbevel was de reden ‘het nader horen van mevrouw’. De verdediging vond dat een dringende noodzaak voor een verlenging van de inverzekeringstelling ontbrak: mevrouw was inmiddels zes maal gehoord en beriep zich consequent op haar zwijgrecht. Ook had ze aangegeven immer, indien nodig, naar het politiebureau te gaan om nogmaals te melden dat zij zich op haar zwijgrecht wenst te beroepen. Onder meer in het voetspoor van voornoemd artikel van Jebbink is de RC voorgehouden dat hij wel degelijk bevoegd is om de rechtmatigheid van de verlenging van de inverzekeringstelling te toetsen, in ieder geval als het bevel tot verlenging al in het dossier zit dat aan de RC voorligt op het moment van toetsing, quod in casu.
De RC overwoog in zijn beschikking (RC-nummer 10/1283, parketnummer 05/900919-10) onder meer dat ‘nu verdachte zes maal gehoord is en zich consequent op haar zwijgrecht beroept de verlenging van de inverzekeringstelling niet dringend noodzakelijk is, temeer niet nu verdachte heeft aangegeven bereid te zijn zich dagelijks te melden op het bureau om daar aan te geven dat zij zich wil beroepen op haar zwijgrecht’. De RC oordeelde de verlenging onrechtmatig en gelastte de invrijheidstelling, ingaande onmiddellijk na afloop van de inverzekeringstelling.
In het door het OM ingestelde hoger beroep wees de verdediging onder meer op de essentie van art. 5 EVRM: dat, als het gaat om vrijheidsbeneming van een wat langere duur, niet het OM als procespartij, maar de rechter het laatste woord behoort te hebben. De raadkamer van de Rechtbank Arnhem (11 november 2010, parketnummer 05/900919-10) overwoog: ‘De rechtbank is van oordeel dat, nu op het moment van de behandeling van de rechtmatigheidstoets van de inverzekeringstelling tevens de verlenging van de inverzekeringstelling zich in het dossier bevond, deze laatste daarmee onder de reikwijdte van artikel 59a Sv en dus de bevoegdheid van de RC is gebracht […]’ en verwierp het beroep.
Wat nu te doen als het antwoord van de praktijk op deze ontwikkeling zou zijn om het bevel tot verlenging van de inverzekeringstelling pas te geven als de verdachte na de rechtmatigheidstoets van de inverzekeringstelling de kamer van RC verlaat? Hoe leggen wij dan alsnog de verlenging ter toetsing aan de RC voor? Voor het antwoord op deze vraag kan mijns inziens aansluiting worden gezocht bij de aantekening 2 op art. 59a Sv, in Strafvordering Tekst & Commentaar (van C.P.M. Cleiren en J.F. Nijboer, 8e druk, Deventer: Kluwer 2009): in spoedeisende gevallen moet ook op verzoek van de verdediging een toetsing door de RC kunnen plaatsvinden.
Aangenomen dat de rechtmatigheidstoets zowel de inverzekeringstelling als de verlenging daarvan omvat, wil ik ervan uitgaan dat in die gevallen waarin de RC één van beide bevelen niet heeft kunnen beoordelen (omdat het verlengingsbevel nog niet is gegeven), de volledige toetsingsbevoegdheid van de RC pas tot haar recht kan komen als hij beide stukken heeft gezien. Op verzoek van (de advocaat van) de verdachte kan de RC later, zodra het verlengingsbevel is gegeven, alsnog snel beslissen. Dit lijkt verregaande consequenties te hebben, maar dat hoeft niet – zolang het OM zich maar houdt aan zijn eigen Aanwijzing inverzekeringstelling, die immers tot terughoudendheid dwingt bij het toepassen van de verlenging van de inverzekeringstelling.
Sander van ’t Hullenaar, advocaat te Arnhem1
Noot
1. Advocaat bij Vermunt Advocaten.