Hof van Discipline 5 juni 2009, nr. 5352
(mrs. Den Hartog Jager, De Groot-van Dijken, Goslings, Niezink en De Groot)
Raad van Discipline ’s-Hertogenbosch 3 november 2008
(mrs. Van der Ham, Caudri, Peeters, Kneepkens en Houtakkers)
Valt de deken onder tuchtrechtelijke controle? Uit de wet valt op te maken dat de wetgever de behandeling en de inhoudelijke instructie van een tegen een deken van een Orde ingediende klacht – waaronder te begrijpen valt het behulpzaam zijn bij het op schrift stellen van de klacht – niet aan hem, de plaatsvervangend of waarnemend deken of aan een ander lid van zijn raad van toezicht heeft willen opdragen, maar aan een door de voorzitter van de raad te benoemen andere deken in het ressort.
– Art. 46, art. 46c leden 1, 2 en 4, art. 46 d en e Advocatenwet (6 Tuchtprocesrecht)
Feiten
Bij brief van 9 september 2005, gericht aan mr. X in zijn hoedanigheid van deken, heeft klager zich beklaagd over mrs. Y en Z. Het betrof klachten over de wijze van behandeling van door klager aan mrs. Y en Z toevertrouwde zaken en de wijze van afrekening. Mr. X heeft in de klacht tegen mr. Y bemiddeld met als resultaat dat het geschil is voorgelegd aan de Geschillencommissie Advocatuur en de klacht tegen mr. Z ter behandeling is doorgezonden aan de raad.
Bij brief van 21 maart 2007 heeft klager aan mr. X, opnieuw in zijn hoedanigheid van deken, geschreven dat hij een tuchtklacht tegen hem indient omdat hij van oordeel was dat mr. X in de behandeling van de klachten tegen mrs. Y en Z ernstig was tekortgeschoten en dat hij door mr. X was misleid. Klager achtte het de taak van mr. X hem in deze klachten naar behoren te ondersteunen, hetgeen door mr. X was verzaakt. Klager deed een beroep op mr. X om hem te ondersteunen bij het correct opstellen van de tuchtklacht tegen mr. X zelf.
Naar aanleiding van deze klacht tegen hemzelf heeft mr. X klager omgaand geschreven dat hij het niet juist acht dat hij klager ondersteunt bij het correct opstellen van de tuchtklacht en dat hij de brief van 21 maart 2007 had doorgeleid naar de waarnemend deken die contact met klager zou opnemen, hetgeen overigens, in verband met ziekte van de waarnemend deken, niet is gebeurd. In plaats daarvan heeft de plaatsvervangend waarnemend deken het dossier ter behandeling onder zich genomen. Bij brief van 20 april 2007 heeft deze aan klager bericht dat hij tot de conclusie kwam dat klager niet zou kunnen worden ontvangen in zijn klachten tegen mr. X voor zover het betrof het niet voortvarend of onjuist behandelen van de klachten tegen mrs. Y en Z. Voorts schreef de plaatsvervangend waarnemend deken: ‘Voor de volledigheid wil ik er wel op wijzen dat wanneer u uw klachten toch zou willen doorzetten de klacht zal worden gedeponeerd bij de voorzitter van de Raad van Discipline, die op de voet van artikel 46c, lid 4 Advocatenwet de klacht vervolgens aan een andere deken in behandeling zal geven.’
Bij brief van 21 april 2007, gericht aan de voorzitter van de raad, heeft klager een nieuwe klacht tegen mr. X ingediend. De klacht houdt in hetgeen hierna als derde klachtonderdeel is verwoord (het moedwillig niet doorzenden van de klacht naar de voorzitter van de raad).
Bij beslissing van 2 mei 2007 van de voorzitter is deze klacht ex art. 46c lid 4 Advocatenwet voor onderzoek en behandeling verwezen naar de deken in het arrondissement Breda. De door de plaatsvervangend waarnemend deken te ’s-Hertogenbosch aan de voorzitter toegezonden klacht van 31 maart 2007 is bij brief van 31 mei 2007 eveneens in handen gesteld van deze deken te Breda ter behandeling.
Beide klachtbrieven zijn door de deken gezamenlijk behandeld en ter beoordeling aan de raad toegezonden.
Klacht
1 Mr. X is tekortgeschoten in de ondersteuning van klager in zijn klachten tegen mrs. Y en Z;
2 (…)
3 mr. X heeft de tegen hem gerichte klacht niet onmiddellijk doorgezonden naar de raad, maar deze ter behandeling in handen gesteld van de plaatsvervangende deken en, toen deze wegens persoonlijke omstandigheden niet in staat bleek de klacht te behandelen, in handen van een lid van de raad van toezicht.
Overwegingen raad
De klacht is ingediend tegen mr. X in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement ’s-Hertogenbosch.
De raad stelt voorop dat, ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, het advocatentuchtrecht voor hem blijft gelden. Indien een advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.
Ad onderdeel 1
Mr. X heeft in overeenstemming met art. 46c lid 2 Advocatenwet een onderzoek ingesteld naar de door klager bij hem ingestelde klachten tegen mrs. Y en Z. Uit de aan de raad overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is niet gebleken dat mr. X zijn taak als deken niet heeft uitgeoefend overeenkomstig de daartoe gestelde regels in de advocatenwet. In de zaak tegen mr. Y heeft mr. X klager geadviseerd de zaak voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur en in de zaak tegen mr. Z heeft mr. X uitvoerig gesproken met klager en mr. Z. Dat klager zich niet kan verenigen met het advies van mr. X in deze zaak betekent niet dat mr. X zijn taak als deken op onjuiste wijze zou hebben uitgeoefend. De klacht dat mr. X de zaak niet serieus heeft genomen, of dat hij vooringenomen was bij de behandeling van de klachtzaken, is door klager op geen enkele wijze feitelijk onderbouwd en blijkt niet uit de aan de raad overgelegde stukken.
Dit onderdeel van de klacht zal als ongegrond worden afgewezen.
Ad onderdeel 2
(…)
Ad onderdeel 3
Vaststaat dat mr. X de brief d.d. 21 maart 2007 niet direct heeft doorgestuurd naar de Raad van Discipline, maar deze eerst ter verdere afhandeling heeft toegezonden aan de waarnemend deken in het arrondissement ’s-Hertogenbosch.
Mr. X stelt dat hij de zaak naar zijn waarnemer had gestuurd omdat het een klacht tegen hem betrof en omdat om ondersteuning bij de formulering van de klacht tegen hem werd gevraagd. Deze verklaring komt de raad aannemelijk voor. De raad is van oordeel dat mr. X er beter aan had gedaan de klacht tegen hem direct door te sturen aan de Raad van Discipline, maar dat er, mede gelet op het in de brief van 21 maart 2007 vervatte verzoek, geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door die brief eerst ter verdere afhandeling aan de waarnemend deken toe te sturen.
Dit onderdeel van de klacht zal als ongegrond worden afgewezen.
Beslissing raad
Wijst de onderdelen 1 en 3 als ongegrond af; verklaart klager niet-ontvankelijk in onderdeel 2 van de klacht.
Overwegingen hof
Het hof stelt voorop dat het optreden van een deken als zodanig in beginsel niet onder tuchtrechtelijke controle staat, maar indien hij zich bij de vervulling van zijn taak als deken zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen van derden in de rechtshulp door de deken of het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen wordt geschaad, zal sprake kunnen zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Met betrekking tot de klachtonderdelen 1 en 2 leidt het onderzoek niet tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
Het hof acht de grief die zich keert tegen de beoordeling van klachtonderdeel 3, namelijk dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, gegrond.
Het hof neemt het volgende in aanmerking. Ingevolge art. 46c lid 1 Advocatenwet dienen klachten tegen advocaten schriftelijk te worden ingediend bij de deken en is de deken, indien de klager daarom verzoekt, hem behulpzaam bij het op schrift stellen van de klacht. Ingevolge art. 46c lid 4 Advocatenwet worden klachten tegen een deken ingediend bij of terstond doorgezonden aan de voorzitter van de raad. Deze verwijst de zaak naar een deken van een andere Orde in zijn ressort, teneinde haar te onderzoeken en af te handelen op een wijze als in dit artikel en de artt. 46d en 46e omschreven.
Uit de inhoud en het onderling verband van deze wetsartikelen valt op te maken dat de wetgever de behandeling en de inhoudelijke instructie van een tegen een deken van een Orde ingediende klacht – waaronder te begrijpen valt het behulpzaam zijn bij het op schrift stellen van de klacht – niet aan hem, de plaatsvervangend of waarnemend deken of aan een ander lid van zijn raad van toezicht heeft willen opdragen, maar aan een door de voorzitter van de raad te benoemen andere deken in het ressort.
Mr. X heeft deze regelgeving miskend door de klacht in handen te stellen van zijn (plaatsvervangend) waarnemend deken ter behandeling, naar het hof begrijpt om klager behulpzaam te zijn bij het op schrift stellen van de klacht tegen mr. X. Weliswaar schrijft de plaatsvervangend waarnemend deken dat als klager de klacht wenst door te zetten, hij de stukken in handen zal stellen van de voorzitter van de raad voor de aanwijzing van een andere deken, maar deze wijze van behandeling is in strijd met de bedoeling van de wetgever. Mr. X had de stukken terstond en zonder tussenkomst van de waarnemend deken aan de voorzitter van de raad dienen door te zenden. Door zulks na te laten, heeft mr. X het vertrouwen van klager in de door de deken hem, klager, te verstrekken rechtshulp geschaad. Van dit nalaten kan de deken een verwijt worden gemaakt.
Nu mr. X anders heeft gehandeld dan is bepaald in art. 46c Advocatenwet, is de derde grief gegrond en dient de beslissing van de raad op het derde klachtonderdeel te worden vernietigd. Het klachtonderdeel is gegrond. Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het hof als volgt.
Uit de gewisselde stukken en hetgeen door partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van deze klacht is meegedeeld, is voor het hof komen vast te staan dat de gewraakte werkwijze van mr. X voor klager niet tot enige materiële schade heeft geleid. Wel dat klager zich gekrenkt voelt in zijn rechtsgevoel. Voor het hof is daarnaast niet komen vast te staan dat de beslissing van mr. X om de klacht niet onmiddellijk naar de voorzitter van de raad door te zenden, een moedwillig handelen was om de afhandeling ervan te traineren of te beïnvloeden, zoals klager stelt. Mr. X heeft de klacht vrijwel onmiddellijk in handen gesteld van de (plaatsvervangend) waarnemend deken ter behandeling en deze heeft uiteindelijk de klachten ter verwijzing doorgezonden naar de voorzitter van de raad. Het hof acht op deze gronden geen termen aanwezig voor het opleggen van een straf of maatregel aan mr. X.
Beslissing hof
Vernietigt de beslissing van de raad, voor zover daarbij klachtonderdeel 3 ongegrond is bevonden en in zoverre opnieuw beslissende:
– verklaart klachtonderdeel 3 alsnog gegrond;
– bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.
Noot
Opvallend in deze uitspraak is dat het hof vooropstelt dat het optreden van een deken als zodanig in beginsel niet onder tuchtrechtelijke controle staat, terwijl de raad vooropstelt dat, ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, het advocatentuchtrecht voor hem blijft gelden. De raad koos voor een veilige formulering, namelijk die van het hof zelf in uitspraken sedert 3 september 2007. Op die datum ging het hof om in zijn beslissing (nr. 4737, Advocatenblad 30 mei 2008). Daarvóór was de hoofdregel dat het optreden van een deken als zodanig niet onder tuchtrechtelijke controle staat, tenzij de deken bij het uitoefenen van zijn functie zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich schuldig te hebben gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. In de genoemde uitspraak overwoog het hof voor het eerst dat ook indien een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat – in de betreffende zaak ging het om een deken – het advocatentuchtrecht voor hem blijft gelden.
Is het hof weer om of is er sprake van een slip of the pen? Ik hoop en denk dat het laatste het geval is. De oude formulering leidde ertoe dat de advocaat, optredend in een andere hoedanigheid, nu eens weer wel en dan weer niet onder tuchtrechtelijke controle viel. Dat is niet helder. En daarom hoop ik dat in de onderhavige beslissing sprake is van een vergissing. Ik denk ook dat dat het geval is omdat het hof, zonder verder een woord aan de koerswijziging te wijden, de beslissing van de raad bekrachtigt, behoudens ten aanzien van klachtonderdeel 3. Het verdient aanbeveling dat het hof zich bij gelegenheid nog eens expliciet over de kwestie uitlaat.
(HJdG)