Feiten
Bij brieven van 8 november en 6 december 2006 heeft de deken, klager, mr. X gewezen op zijn verplichting een Stichting Beheer Derdengelden ter beschikking te hebben.
De deken heeft mr. X in de gelegenheid gesteld ervoor te zorgen dat hij voor het einde van het jaar 2006 over een Stichting Beheer Derdengelden zou kunnen beschikken.
Mr. X heeft bij brief van 26 januari 2007 aan klager laten weten een proefproces over de Stichting Beheer Derdengelden voor ogen te hebben.
Klacht
De deken verwijt mr. X dat hij niet voldoet aan de vereisten van de Boekhoudverordening 1998 (BHV). Mr. X beschikt niet meer over een Stichting Beheer Derdengelden en handelt daarmee in strijd met art. 3 lid 1 BHV.
Verweer
Mr. X stelt dat hij vanaf de invoering van de BHV een Stichting Beheer Derdengelden heeft gehad. Gedurende de tijd waarin deze stichting heeft bestaan, ruim 7,5 jaar, is er nimmer gebruik van gemaakt. Mr. X laat betalingen binnen zijn praktijkvoering altijd rechtstreeks verrichten aan de rechthebbende. Indien er door een ongelukkig toeval toch derdengeld op zijn kantoorrekening terechtkomt, wordt dat binnen twee dagen doorbetaald aan de rechthebbende. Mr. X is van mening dat het enige wat hij van de stichting heeft, last is; het kost hem een bijdrage aan de Kamer van Koophandel en de inschrijving levert ontzettend veel ongewenste reclame op. Mr. X stelt dat, nu de ervaring leert dat hij een Stichting Beheer Derdengelden niet nodig heeft en het alleen maar geld kost, een redelijke uitleg van de Verordening met zich brengt dat, zolang mr. X maar zorgt dat derdengelden rechtstreeks bij de rechthebbende terechtkomen, voldaan is aan het doel van de Verordening, namelijk voorkomen dat de bedrijfsvoering van de advocaat wordt gefinancierd met derdengelden of dat rechthebbenden de dupe worden van een deconfiture van de advocaat.
Overwegingen raad
De raad stelt vast dat mr. X handelt in strijd met de Boekhoudverordening 1998. De door mr. X aangevoerde gronden maken het vorenstaande niet anders. De klacht is derhalve gegrond. Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding – en in aanmerking nemende dat mr. X ter zitting heeft toegezegd bij gegrondverklaring van de klacht prompt zorg te dragen voor een rekening Stichting Beheer Derdengelden – acht de Raad de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.
Beslissing raad
Verklaart de klacht gegrond en legt ter zake aan mr. X de maatregel van enkele waarschuwing op.
Overwegingen hof
De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts heeft mr. X in hoger beroep een op 15 januari 2008 gedateerde overeenkomst met een Stichting Beheer Derdengelden overgelegd.
Mr. X heeft in hoger beroep zijn bij de raad gevoerde verweer herhaald, te weten dat zijn bedrijfsvoering erop is gericht om in het geheel geen gelden van cliënten onder zich te hebben zodat hij zijn praktijk in de geest van de Boekhoudverordening uitvoert.
Voorts heeft hij aangevoerd dat het, gezien het strikt principiële karakter van deze, door hem ook als proefproces aangeduide zaak, niet terecht is dat een maatregel wordt opgelegd. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
Met betrekking tot het hiervoor weergegeven verweer wordt nog overwogen dat het hof zich reeds eerder omtrent aard en belang van de verplichtingen op grond van de Boekhoudverordening 1998 heeft uitgesproken: ‘Deze verplichtingen zijn voor de advocatuur wezenlijk en dienen onder andere ter bescherming van het belang van derden van wie een advocaat in het kader van zijn beroepsuitoefening gelden onder zich heeft. Het publieke belang van een goede beroepsuitoefening door de advocatuur vereist daarom een strikte handhaving van de door de advocatuur volgens de Boekhoudverordening in acht te nemen waarborgen. Om dezelfde reden staat het advocaten niet vrij om, zoals verweerster heeft gedaan, zelfstandig te beslissen of en zo ja in hoeverre strijdigheid met de Boekhoudverordening als (on)overkomelijk kan worden beschouwd, bijvoorbeeld in het geval dat van de derdengeldrekening geen daadwerkelijk gebruik zou worden gemaakt’ (Hof van Discipline 23 augustus 2004, nr. 3984).
Het hof ziet geen aanleiding gevolg te geven aan het verzoek van mr. X te volstaan met gegrondverklaring van het bezwaar zonder oplegging van een maatregel.
Beslissing hof
Bekrachtigt de beslissing van de raad.