Feiten
Klager is advocaat geweest en drijft thans onder eigen naam een algemeen juridisch en belastingadvieskantoor. De klacht richt zich tegen de ten tijde van de klacht fungerend algemeen deken, die in die hoedanigheid in maart 2006 aan een dagblad een interview heeft gegeven. In dat interview wordt gesproken over ‘honderd à tweehonderd “foute advocaten” ’. In dat verband is klager – als enig advocaat – bij name genoemd.

Klacht
De klacht kent drie onderdelen; deze luiden:
1 in het artikel in het dagblad Z van maart 2006 waarin mr. X (de algemeen deken) zich in het algemeen heeft uitgelaten over niet goed functionerende advocaten, heeft hij klager als enige in dat verband bij name genoemd;
2 op de website van zijn kantoor werft mr. X met zijn dekenambt cliënten, hetgeen in de visie van klager in strijd is met art. 12 van de Verordening op de Publiciteit;
3 mr. X weigert klager te antwoorden op de vraag of hij met de diverse dekens in den lande heeft gesproken over het voornemen 100 à 200 advocaten van het tableau te doen verwijderen.

Overwegingen raad
Met betrekking tot onderdeel 1 van de klacht, te weten dat mr. X in strijd met art. 46 van de Advocatenwet heeft gehandeld door in het artikel in het dagblad Z van maart 2006 klager als enige bij name te noemen in verband met zijn uitlatingen over niet goed functionerende advocaten, is de raad van oordeel dat klager niet-ontvankelijk is. Reden hiervoor is gelegen in het feit dat dit klachtonderdeel de grenzen van het tuchtrecht te buiten gaat, aangezien het optreden niet als advocaat maar als deken niet onder tuchtrechtelijke controle staat. Mr. X heeft het interview met Z gegeven in zijn hoedanigheid van algemeen deken. In de stukken, noch ter zitting, zijn feiten en omstandigheden genoemd die maken dat het handelen van mr. X in deze anders zou moeten worden beoordeeld. Onderdeel 1 van de klacht is dan ook niet-ontvankelijk.

Aangaande onderdeel 2 van de klacht, te weten dat mr. X op de website van zijn kantoor cliënten tracht te werven met zijn dekenambt, stelt de raad zich op het standpunt dat klager geen belang heeft bij dit klachtonderdeel. Art. 12 van de Verordening op de Publiciteit heeft een tweeledig doel. Het eerste doel is het vermijden dat bij het publiek de indruk ontstaat dat een advocaat extra invloed heeft bij rechterlijke instanties. Daarnaast beoogt het verbod om functies binnen de Orde in reclame te vermelden, te vermijden dat dergelijke functies wegens oneigenlijke motieven worden nagestreefd. Klachtonderdeel 2 heeft betrekking op het tweede doel van art. 12. Door klager zijn echter geen argumenten aangevoerd om te kunnen vaststellen in welk opzicht hij belang heeft bij dit klachtonderdeel. Daarnaast maakt het feit dat klager inmiddels geen advocaat meer is, dat klager geen belang (meer) heeft bij dit klachtonderdeel. Onderdeel 2 van de klacht is dan ook ongegrond.

Met betrekking tot onderdeel 3 van de klacht, te weten dat mr. X weigert klager te antwoorden op de vraag of hij met de diverse dekens in den lande heeft gesproken over het voornemen 100 à 200 advocaten van het tableau te doen verwijderen, is de raad wederom van oordeel dat klager geen belang heeft. Mr. X heeft aangegeven dat tijdens het overleg met de lokale dekens individuele zaken niet worden besproken, hetgeen door klager niet is betwist. Het voorgaande leidt ertoe dat onderdeel 3 van de klacht ongegrond is.

Beslissing
De raad verklaart klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk en verklaart klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond.

Hoger beroep
In beroep gaat het hof uit van de omschrijving van de drie klachtonderdelen in eerste aanleg en ook van de in eerste aanleg vastgestelde feiten.

Overwegingen hof
Met betrekking tot klachtonderdeel 1 wordt overwogen dat klager wel in dit onderdeel van zijn klacht kan worden ontvangen. Volgens art. 46 Advocatenwet is immers (ook) aan tuchtrechtspraak onderworpen ‘enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt’. Daarvan zal in het algemeen sprake zijn indien een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt, zoals in dit geval die van algemeen deken, zich daarbij zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Naar het oordeel van het hof is daarvan in dit geval, waarin overigens als vaststaand moet worden aangenomen dat mr. X de naam van klager in het interview niet heeft genoemd, geen sprake. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.

Met betrekking tot klachtonderdeel 2 luidt de grief van klager dat ten onrechte is overwogen dat hij geen belang meer heeft bij zijn klacht aangezien hij geen advocaat meer is.
Volgens klager miskent de raad daarmee dat art. 12 van de Verordening op de publiciteit blijkens de toelichting niet is geschreven als branchebeschermende maatregel ten behoeve van advocaten die zich niet op een gewichtige functie kunnen beroepen, maar als maatregel ter bescherming van het publiek. Klager stelt dat hij met zijn schrapping van het tableau deel is gaan uitmaken van het publiek en daarmee belanghebbende is geworden. Voorts stelt klager dat hij, voor zover art. 12 van de genoemde verordening al (mede) het karakter van branchebeschermingsmaatregel zou dragen, eveneens op de markt van de juridische dienstverlening werkzaam is en als zodanig evenzeer te lijden heeft van advocaten die door het vermelden van functies bij rechtbank en orde een bijzondere mate van invloed bij de rechterlijke autoriteiten weten te suggereren.
Het hof overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
Art. 12 van de (per 1 april 2008 ingetrokken) Verordening op de Publiciteit beoogde blijkens de toelichting op dit artikel te vermijden dat bij het publiek de indruk zou ontstaan dat een advocaat extra invloed zou hebben bij rechterlijke instanties. Het verbod om functies binnen de Orde in reclame te vermelden, beoogde te vermijden dat dergelijke functies wegens oneigenlijke motieven zouden worden nagestreefd.
Met betrekking tot de overtreding van dit in het algemeen belang gegeven voorschrift heeft klager niet (voldoende gemotiveerd) gesteld in welk belang dat voormelde bepaling beoogt te beschermen hij rechtstreeks is of kan worden getroffen. Dat is ook niet gebleken.
Het hof zal daarom klager in dit klacht-onderdeel (anders dan de raad die het ongegrond heeft verklaard) niet-ontvankelijk verklaren.

Wat betreft klachtonderdeel 3: het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

Beslissing
Het hof vernietigt de beslissing van de raad voor zover betreffende klachtonderdeel 1 en klachtonderdeel 2 en, opnieuw rechtdoende:
– verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond,
– verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 2,
– bekrachtigt de beslissing voor het overige.

 

Advertentie