Raad van Discipline Amsterdam, 11 januari 2010, LJN YA0215
Geen termen tot toewijzing van door de deken ingediend verzoek tot schorsing van mr X. Wel aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening in verband met onttrekkingen door mr. X aan de derdengeldenrekening ten behoeve van haar privérekening.
– Advocatenwet art. 60b lid 1
– Boekhoudverordening 1998 (ingetrokken per 1 juli 2009) art. 3 lid 5
– Verordening op de administratie en de financiële integriteit art. 6 lid 5
Feiten
Na een tussenbeslissing heeft mr. X de door een accountant gecontroleerde jaarrekeningen over 2006 en 2007 aan de raad toegezonden, alsmede een accountantsverklaring. De verklaring heeft betrekking op onttrekkingen en stortingen die mr. X ten aanzien van haar derdengeldenrekening heeft gedaan.
De conclusie van de door de voorzitter van de raad benoemde rapporteur is dat hem niet is gebleken dat mr. X haar praktijk niet naar behoren uitoefent.
Ter zitting van 24 november 2009 heeft de deken de raad medegedeeld geen reden te zien zijn verzoek tot schorsing van mr. X in de uitoefening van haar praktijk te handhaven; de deken heeft verzocht een voorziening te treffen die inhoudt dat mr. X gedurende een aantal jaren periodiek aan de deken inzage geeft in de mutaties op haar derdengeldrekening.
Overwegingen raad
De raad is op grond van de inmiddels verstrekte accountantsrapporten en -verklaringen over 2006 en 2007 en de mutaties van de derdengeldrekening, gehoord de deken en mede naar aanleiding van de bevindingen van de rapporteur, van oordeel dat niet gebleken is dat mr. X de praktijk niet behoorlijk uitoefent, zodat er geen termen zijn tot schorsing van mr. X. In verband met de onttrekkingen aan de derdengeldenrekening ten behoeve van de privérekening van mr. X en met de – uit het procesdossier blijkende – trage en moeizame wijze waarop mr. X gehoor geeft aan verzoeken van de deken om hem van informatie te voorzien, ziet de raad wel aanleiding tot het treffen van een voorziening in verband met de noodzakelijk geachte controle door de deken van de mutaties op de derdengeldrekening van mr. X. De raad zal die voorziening vaststellen voor een periode van vijf jaar of zoveel korter als de deken geraden acht.
Beslissing
wijst het verzoek tot schorsing van mr. X op grond van artikel 60 b lid 1 Advocatenwet af;
bepaalt bij wijze van voorziening als bedoeld in art. 60b lid 1 Advocatenwet, dat mr. X twee keer per jaar aan de deken inzage verschaft in alle bankafschriften van de derdengeldenrekening van mr. X, zulks gedurende 5 jaar of zoveel korter als de deken schriftelijk aan mr. X mededeelt;
stelt het de rapporteur toekomende honorarium vast op € 6.218,14.
Noot
In deze zaak had de rapporteur geconstateerd dat mr. X in 2006 twee maal een bedrag van € 15.000 van de derdenrekening had overgeboekt naar haar privérekening, welke bedragen in 2008 (met rente) zijn teruggestort. De rapporteur concludeerde (ondanks een fors problematische geschiedenis) dat hem niet was gebleken dat de praktijk niet behoorlijk werd uitgeoefend. De deken gaf aan dat hij (op dat moment) geen behoefte had aan een schorsing voor onbepaalde tijd, maar verzocht de raad wel een maatregel of voorziening op te leggen die de raad geraden achtte.
Ik wil aannemen dat mr. X haar leven heeft gebeterd, haar rekeningen weer betaalt en alles wat zij voor privédoeleinden heeft onttrokken aan de derdenrekening heeft teruggestort. Ik wil ook aannemen dat de rapporteur te kennen heeft willen geven dat de praktijkvoering behoorlijk was in die zin dat op de behandeling van zaken als zodanig en de kantoororganisatie niets viel aan te merken. Onder die omstandigheden is er voor een schorsing als ordemaatregel – en dat is een schorsing ex artikel 60b – geen aanleiding meer. Hoe de raad echter onder de gegeven omstandigheden tot het oordeel kan komen dat niet gebleken is dat mr. X de praktijk niet behoorlijk uitoefent is voor mij niet te doorgronden.
Het is de advocaat niet toegestaan derdengelden te doen strekken tot zekerheid van hemzelf, zijn praktijk of enige derde of anderszins in strijd met hun bestemming te gebruiken. Dat bepaalde artikel 3 lid 5 van de inmiddels ingetrokken Boekhoudverordening 1998 die ten tijde van de ongeoorloofde overboekingen door mr. X nog van kracht was. Thans is deze regel terug te vinden in artikel 6 lid 5 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit. Het onttrekken van gelden aan een rekening derdengelden ten behoeve van privédoeleinden valt hieronder en dient te worden aangemerkt als een ernstig vergrijp. Als dat vergrijp vaststaat kan naar mijn mening niet worden gesteld dat van een onbehoorlijke praktijkuitoefening niet is gebleken. Zie in dit kader de uitspraak van de Raad van Discipline ’s-Hertogenbosch, 11 januari 2010, LJN YA0283.
HJdG