Raad van Discipline Amsterdam 27 oktober 2009 (LJN: YA0117)
Mondelinge informatie verschaffen over en afschriften van stukken uit een strafdossier aan een journalist door een advocaat met instemming van de cliënt.
– Art. 46 Advocatenwet (1.2 Vereiste communicatie met de cliënt; 1.5 Vereiste van schriftelijke vastlegging; 2.2 Bezwaren van de deken; 2.3 Gedragingen in strafzaken)
– Gedragsregels 1 en 10
Feiten
Mr. X treedt op voor de verdachte in een moordzaak. De aanhouding van de cliënt van mr. X was landelijk nieuws. Het OM heeft op de dag van de aanhouding een persconferentie belegd. In diverse media zijn vervolgens artikelen gepubliceerd waarin de cliënt van mr. X als dader is neergezet.
Na aanvankelijk verzoeken om commentaar van meerdere journalisten te hebben afgewimpeld, heeft mr. X op een gegeven moment in het belang van zijn cliënt geoordeeld om, daartoe benaderd, aan een journalist van het AD mondeling informatie uit het strafdossier van zijn cliënt te verstrekken en om voorts afschriften van een deel van het strafdossier mee te geven. De cliënt van mr. X had daarmee ingestemd. Mr. X heeft met de journalist mondeling afgesproken dat deze strikte vertrouwelijkheid en geheimhouding zou betrachten en dat de te publiceren artikelen vooraf door mr. X goedgekeurd zouden worden. Het eerste artikel is door mr. X vooraf gezien, het tweede niet. Het OM heeft na onderzoek geconcludeerd dat mr. X in strijd gehandeld heeft met art. 10 leden 1 en 2 van de Gedragsregels. Het OM klaagt daarover bij de deken.
Bezwaar
In strijd met art. 46 Advocatenwet heeft mr. X inzage in het strafdossier van zijn cliënt aan de media verstrekt en kopieën van een deel van het strafdossier ter beschikking gesteld.
Raad
Ter zitting heeft de deken begrip getoond voor het standpunt van mr. X dat in deze heel bijzondere strafzaak in de media een beeld van zijn cliënt was ontstaan dat bijstelling behoefde.
Met de deken is de raad van oordeel dat mr. X in de gegeven omstandigheden niet over de schreef is gegaan door de journalist van het AD mondelinge informatie uit het strafdossier van zijn cliënt te verstrekken, nu het belang van zijn cliënt dit kon meebrengen. In zijn algemeenheid verdient het de voorkeur om hierover tevoren in overleg met de deken te treden. Een strafadvocaat moet echter zelf de afweging maken of hij tevoren wel of niet de deken benadert, en daarom kan niet gezegd worden dat het steeds tuchtrechtelijk laakbaar is wanneer mondelinge informatie uit het strafdossier aan een journalist wordt verstrekt zonder voorafgaand overleg met de deken. In het onderhavige – zeer bijzondere – geval is de raad van oordeel dat mr. X niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door vooraf geen overleg met de deken te voeren omtrent het verstrekken van informatie uit het dossier. Voor zover het bezwaar ziet op het verstrekken van informatie uit het dossier, is dit derhalve ongegrond.
Voor wat betreft de afgifte van kopieën van stukken uit het strafdossier is de raad van oordeel dat mr. X onvoldoende heeft gezorgd dat hij de controle over het gebruik van de stukken zou behouden. Mr. X heeft immers zijn afspraak met de journalist niet schriftelijk vastgelegd, noch met de deken overleg gevoerd. Gelet op het verbod in Gedragsregel 10 lid 2 was dit aan te bevelen. Ten aanzien van dit deel van het bezwaar kan derhalve niet gezegd worden dat mr. X voldoende zorgvuldig en terughoudend is geweest, zodat dit deel van het bezwaar gegrond is.
De raad acht geen termen aanwezig voor het opleggen van een maatregel, nu mr. X zelf heeft ingezien dat hij met het ter hand stellen van afschriften over de schreef is gegaan en hij daarvoor aan het OM zijn verontschuldigingen heeft aangeboden.
Beslissing
Verklaart het bezwaar gedeeltelijk gegrond.